H11 planten
§1
1- Groene wieren/ algen waterplanten (water + hele vochtige plekken), eencellig/ eenvoudige
meercellige
2- Mossen landplanten gebonden aan vochtige milieus, zwak transportsysteem, enkele cm hoog
3- Varens (andere sporenplanten met vaten) goed transportsysteem, stevig (uitgroei tot bomen)
4- Zaadplanten goed transportsysteem, stevig (uitgroei tot bomen)
§2 zaadplanten
Planten zich voort dmv zaden + vruchten die door bloemen (=voortplantingsorgaan) geproduceerd. Meesten op
land, paar zoetwater, enkelen zeewater
Indeling bloemplanten:
Bedektzadigen: zaden bedekt met beschermende laag => duidelijke bloemen
- Eenzaadlobbigen; 1 zaadlob, niet in 2en te delen
- Tweezaadlobbigen; zaad te delen in 2 helften
Naaktzadigen: zaden hebben geen gesloten beschermlaag => coniferen
Diversiteit
Landplanten vastzittende levenswijze: gebonden aan bodem voor opnemen voedingsstoffen + water,
fotosynthese (zonlicht)
Bouwplan: wortel, stengel, bladeren (alle andere organen te herleiden tot een van deze)
Alle zaadplanten geslachtelijke voortplanting: stuifmeelkorrels, eicellen
Veel soorten ook ongeslachtelijke vermeerdering: uitlopers, knollen, bollen (planten kunnen tot elk deel
uitgroeien)
Stengels: knopen, leden + knoppen
Wortels: altijd onder grond, geen bladgroen
Stengel/ wortel ongeslachtelijke vermeerdering (in uitlopers/ wortelstokken)
Stengel/ wortel opslagplaats reservevoedsel (in knollen + bollen/ wortelknollen)
Bladeren ranken die plant steun geven, stekels van cactussen, okselknop
Bloem:
- Kelk (+ kelkbladeren)
Samen => bloemdek (tulp)
- Kroon (+ kroonbladeren)
- Stamper = vrouwelijke geslachtsorgaan
o Stempel
o Stijl
o Vruchtbeginsel (na bevruchting ontwikkelen tot vrucht)
o 1/+ zaadbeginsels (na bevruchting ontwikkelen tot zaad) eicel
- Meeldraden = mannelijke voortplantingsorganen
o Helmknop ( 2 helmhokjes)
o Stuifmeelkorrels (= pollen) hierin mannelijke voortplantingskern
o Helmdraad
Bestuiving: stuifmeel van ene bloem op stempel van een bloem
* zelfbestuiver: komt op dezelfde bloem
* kruisbestuiver: komt op andere bloem
Windbloemen bestuiving door wind => heel veel lichte stuifmeel)
Insectenbloemen bestuiving afhankelijk van insecten => lekkere geur, felle kleuren, produceren nectar
Tweeslachtige bloem: mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen in 1 bloem
, Eenslachtige bloem: aparte mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant = eenhuizige plant
Eenslachtige bloem: aparte mannelijke en vrouwelijke bloemen op andere plant = tweehuizige plant
Bevruchting: stuifmeelkorrel kiemt op stempel en groet er dunne stuifmeelbuis uit, groeit door naar
zaadbeginsels, mannelijke kern bereikt via stuifmeelbuis zaadbeginsel en versmelt daarin met eicel.
Na bevruchting groeit eicel tot kiem/kiemplantje + zaadbeginsel tot zaad => zaadhuid (vlies rondom zaad)
Pinda: 2 helften zijn zaadlobben (met reservevoedsel embryo), tussen helften kiem (= bobbeltje)
Kiemkrachtig bepaalde prikkel om zaad te doen kiemen (vocht/ warmte na kou)
Verspreiding: dieren, wind, water
§3 plantenweefsels
1- Parenchym (vulweefsel)
2- Steunweefsel
3- Houtvaten (hout)
transportweefsel
4- Bastvaten (bast)
5- Meristeem (deelweefsel)
Parenchym:
Grote cellen, bolvormig/langwerpig, dunne wand vult alle ruimten tussen andere weefsels, meeste
stofwisselingsprocessen vinden plaats (vb. bladgroenkorrels, zetmeelkorrels)
Steunweefsel:
Verdikte celwanden (geheel rondom OF alleen in de hoeken), cellen vormen lange vezels (na afsterven plant
stevigheid) geeft stevigheid aan groeiend weefsel in jonge delen v/d plant (=> soms zo dik + hard dat cel-
inhoud afsterft)
Transportweefsel:
Houtvaten =
Verdikte celwanden (verticale richting => horizontale tussenwanden verdwijnen nadat houtcellen ilv
ontwikkeling is afgestorven), karakteristieke wandverdikkingen (spiraal-/ net-/ cirkelvormig), doorlopende holle
buis die van onder i/d wortel tot boven in blad kan lopen vervoeren water met opgeloste zouten +
mineralen v/u de wortel naar de bladeren
Bastvaten = zeefvaten =
Lange rijen cellen tot transportbuizen samengesmolten, dunne wanden => cellen blijven leven, actief betrokken
bij transport, horizontale tussenwanden blijven bestaan vervoeren plantensappen via openingen in
horizontale wanden
Transport kost energie water + aminozuren/glucose v/u bladeren naar andere delen plant (bastvaten)
Meristeem:
kleine niet-gedifferentieerde cellen groei v/d plant door delingsactiviteit
§4 stevigheid
Bladeren optimaal gebouwd voor fotosynthese (koolstofassimilatie + zonlicht)
- Parenchymcellen met dunne wanden die licht doorlaten
- Veel bladgroenkorrels
- Groot oppervlak om zonlicht op te vangen
- Dun zorgt ervoor dat snelle gaswisseling met lucht plaatsvindt
Stevigheid turgor <= osmose (= diffusie van water door semipermeabele membraan)
Binnenin cel hogere osmotische waarde dan buiten
osmose = water van buiten cel aangezogen cel-inhoud neemt toe spanning tussen cel-inhoud + celwand,
die wordt uitgerekt en teruggeduwd (=wanddruk) turgor
Turgor stevigheid aan cel (opgeblazen fietsband)
Parenchymcellen, bastvaten (bladeren, stengels)