Nederlands in de bovenbouw
Portaal
4.1, 4.2, 4.3 en 4.6
5.1, 5.2, 5.3 en 5.6
6.1, 6.2, 6.3, 6.6, 6.7
9.1, 9.2, 9.3, 9.4, 9.6
Aanvankelijk en technisch lezen
2.5
4.1.2 en 4.3
5.3, 5.4 en 5.5
6.1, 6.2.2, 6.2.3, 6.2.4, 6.3 en 6.4
7.4 en 7.5
9.3
Spelling
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 10
Fonologisch niveau: uitspraak
-> Jai blaift altaid main klaine maid.
Morfologisch niveau: opbouw van woorden
-> Er zat een wormje in mijn appel.
Syntactisch niveau: opbouw van zinnen
-> Waarom jij altijd lelijk doen?
Semantisch niveau: betekenis
-> Het geinige bierblikje maakte een onverwacht sprongetje.
Pragmatisch niveau: gebruik
-> Voorzitter, doe nu eindelijk eens normaal man.
Orthografisch niveau: spelling
-> Alle fouten zijn verbetert
Denkstrategie Uitwerking Voorbeeld
, Analyseren Woord opdelen in losse On-stabiel
elementen
Relateren Verbanden leggen tussen Omdat het 9 graden vroor, werd de voetbalwedstrijd
taalelementen afgelast.
Vergelijken Zoeken naar Amalia als voornaam klinkt wel erg voornaam.
overeenkomsten en Je moet wel moed hebben.
verschillen.
Classificeren Woorden indelen in Aangebrande is net zo’n woord als rode.
bepaalde categorieën
(analyseren X vergelijken).
Generaliseren Taalregel over hoe taal Tegen volwassenen moet je altijd u zeggen.
werkt in z’n algemeenheid.
Herordenen Woorden en zinnen vanuit Hoe moe moeder moest zijn, heb ik pas later beseft.
een ander gezichtspunt
bekijken en informatie
opnieuw ordenen.
Soorten vragen:
Controlevragen
-> Wat betekent: “De appel valt niet ver van de boom?”
Reproductievragen
-> Hoe heet de koning van België?
Oplossingsgerichte vragen
-> Hoe zouden we Sinterklaas kunnen bereiken?
Meningsvragen
-> Wat vind jij van de dierenbescherming?
Diagnostische vragen
-> Hoe los jij die som op?
Evaluatievragen
-> Waarom vond jij dat verhaal mooi?
Gesloten vragen
- Ja-neevragen
- Meerkeuzevragen
- Definitievragen
Open vragen
- Convergente vragen
o Doen een beroep op aanwezige kennis en inzichten;
, o Vereisen vaardigheden als analyse en integratie van gegevens;
o Wekken interesse en zetten aan tot denken
o Voorspelbaar antwoord, goed of fout
- Divergente vragen
o Creatief denken en zelf formuleren;
o Antwoord is niet voorspelbaar;
o Meer goede antwoorden mogelijk.
- Evaluerende vragen
o Betrekking op beoordelen, keuzes maken, voorkeur uitspreken;
o Antwoord is niet voorspelbaar;
o Antwoorden niet te beoordelen als goed of fout.
3b’s van goed taalaanbod:
B1: betrokkenheid
B2: begrijpelijkheid (combinatie auditief en visueel)
B3: iets boven niveau (zone van naaste ontwikkeling)
Parafraseer: zeg hetzelfde (nog eens) in andere woorden
Topicaliseer: zet het belangrijkste woord vooraan de zin.
Ervaringscontext: laat kinderen zien, ruiken, proeven, voelen, bewegen.
We kennen vijf feedbackstrategieën:
• Verbeterd herhalen
• Bevestiging geven
• Vragen om verduidelijking
• Uitbreiden van de inhoud
• Ordenen en samenvatten.
Kennis van taal
- Orthografische (letterkennis) en fonologische kennis (weten hoe je deze letters
verklankt)
- Morfologische kennis; kennis over de opbouw van woorden
- Semantische kennis/lexicale kennis: betekenis van woorden
- Syntactische kennis: kennis over de opbouw van de zinnen
- Tekstuele (weten welke soorten tekstsoorten er zijn) en pragmatische kennis (welke
bedoeling en functie deze hebben, formele en informele taal)
Sociale taalfuncties
- Zelfhandhaving -> “die is van mij”
- Zelfsturing -> “eerst ga ik eten en daarna drinken”
- Sturing van anderen -> “zullen we gaan fietsen?”
- Structurering van het gesprek -> “ik wil nu even wat zeggen”
Cognitieve taalfuncties
- Rapporteren -> “dat is een beer”
- Beschrijven -> “dat is een beer, hij is bruin, groot en gevaarlijk”
- Redeneren -> “wilde beren kun je niet knuffelen, want ze eten je op”
, - Projecteren -> “ik zou het eng vinden om in een dierentuin met beren te werken, dan
zou ik gaan gillen”
Luisterdoelen:
- Iets woordelijk willen herhalen: helemaal precies herhalen
- Een bepaalde handeling willen uitvoeren -> iemand vertelt je hoe je de kast in elkaar
moet zetten
- Leren of je mening herzien: je hebt ergens een mening over en toch luister je naar
anderen
- De rode draad eruit halen: waar ging het ongeveer over
- Gerichte informatie vinden: gericht ergens naar zoeken
- Naast de grote lijnen ook de details begrijpen: alles kunnen begrijpen maar niet
woordelijk willen herhalen
- Zich een mening willen vormen, feedback geven op de inhoud: kritisch nadenken en
luisteren
- Jezelf verplaatsen in de ander: empathie
Luisterstrategieën:
- Handelend luisteren
- Intensief luisteren
- Herstuderend luisteren
- Reproductief luisteren
- Globaal luisteren
- Empathisch luisteren
- Gericht luisteren
- Kritisch luisteren
Spreekdoelen
- Vertellen
- Informeren
- Instrueren
- Betogen
- Uiten
- Afstemmen
- Interviewen
- Overleggen
Spreekstrategieën
- Oriënteren op publiek
- Oriënteren op het onderwerp
- Oriënteren op doel
- Oriënteren op schrijftaak
Leesstrategieën technisch lezen
- De elementaire leeshandeling
- Lezen met behulp met clusters en spellingspatronen