Samenvatting artikelen Methoden van Klinische Diagnostiek
Dit document bevat een samenvatting van de volgende artikelen:
Groothof, Jamin & Hoefnagels (2009). Spel in psychotherapie. Hoofdstuk 4: Analyse van een spel
Groothof, Jamin & Hoefnagels (2009). Spel in psychotherapie. Hoofdstuk 1: speldiagnostiek
Reynolds & Suzuki (2013). Bias in psychological assessment: an empirical review and
recommendations.
Groothof, Jamin & Hoefnagels (2009). Spel in psychotherapie. Hoofdstuk 4: Analyse van een spel
Inleiding:
In spelpsychotherapie wordt niet gesproken over het spel en wordt geen interpretatie gegeven of een
andersoortige referentie naar de betekenis van het spel in relatie tot het gewone leven van het kind.
Therapeutinterventies blijven binnen het spel en zijn gericht op de interne processen van het kind die in het
waarneembare spelgedrag worden uitgedrukt. Om te begrijpen wat er in de speldriehoek gebeurt, worden drie
gebieden geanalyseerd:
1. Relatie kind-therapeut (= interactieanalyse)
2. Het spel (= formele-, inhoudelijke- en procesanalyse)
3. Therapeutische inbreng (= interventieanalyse)
Spelvormen:
Onder spelvormen zijn verschillende typen spel te verstaan die ieder voor zich wijzen naar een bepaalde
spelverhouding van het kind tot het materiaal. In Nederland is het spelschema van Vermeer vaak gebruikt.
Vermeers indeling in spelvormen is gebaseerd op een fenomenologische studie over het spel.
Vermeer:
De spelvormen van Vermeer geven een indicatie van de kwaliteit van het spel op grond waarvan de therapeut
zijn wijze van meespelen en begeleidende stijl kan bijstellen en waar zijn interventies zich op kunnen richten.
De spelvormen zijn ingedeeld naar typen spel, die per vorm aangeven op welke manier het kind zich begeeft in
de speelwereld en op welke manier het zich verhoudt tot de speelobjecten en de wereld die zij oproepen. Zij
laten zien op welke wijze verbeelding is gebruikt, of er een onderscheid te maken is met de echte
wereld/realiteit of dat dit onderscheid dreigt te verdwijnen. In de indeling van Vermeer zijn 4 categorieën:
1. Illusieve/verbeeldende spel = verbeeldend spel met een thematisch verloop. Het is de spelvorm
waarmee spel tot volle ontplooiing komt en door het dynamische aspect de meeste diepgang kan
geven. E.g. rollenspel
2. Esthetische spel = een scène die ingericht/opgebouwd wordt en een genoegen geeft vanwege het
vormaspect. Het gaat om de uiterlijke vorm: orde, kleursamenstelling of variatie aan vormen. E.g. een
inrichting van een huis waarbij alles een ritmische symmetrie heeft. De betekenis kan uitlopend zijn en
de inrichting/opbouw verwijzen naar ene niveau van zelforganisatie. In deze spelvorm werkt het kind
op een speelse wijze aan cognitieve structuren. Esthetisch spel kan ook voorkomen als voorstadium
van verbeeldend spel of als intermezzo van hanterend spel, want deze spelvorm stabiliseert en zorgt
voor rust.
3. Hanterende spel = het gebruiken van speelgoed waarvoor het bedoeld is (conform technische
kwaliteiten van speelgoed). Het kind experimenteert met materiaal
en het onder controle krijgen van fysieke eigenschappen van het
voorwerp.
4. Lichamelijke/sensopathische spel = spel waarin noch de vorm, noch
het verhaal of het narratief, nog het mooie tot uiting komt. Het gaat
om het voelen en beleven. Dit betreft omgaan met vormloos
materiaal door te kliederen, smeden, kneden en bewerken. Dit is de
meest instabiele spelvorm en levert een zekere spanning op die kan
uitlokken of afschrikken. Door het voelen en aanraken van het
materiaal wordt de eigen lichamelijkheid ervaren. De zintuigelijke
, belevingen in het spel zijn te vergelijken met een vroegkinderlijke vorm van zijn, waarin het opgaan in
en het ervaren van huidsensaties, geur, geluid en tast van belang zijn. Hebben zich tekorten op dit
gebied opgedaan, dan kan het kind in het sensopathische spel zichzelf terugtrekken en zijn lichamelijk
zelf ontdekken.
Spel versus geen spel: de verticale dynamiek
Spel kan via een verticale beweging in het schema van de ene spelvorm overgaan in de andere. Soms is er een
regressieve beweging, maar dit is niet per se erg omdat het kan wijzen op een hoger doel zoals het inhalen van
een gemiste of niet goed voltooide fase wat verdiepend, troostend of reparatief kan zijn.
Spel versus geen spel: de spanning tussen de linker- en de rechterkant
Links in het schema is er sprake van vormloosheid en overdaad, rechts in het schema is er sprake van beperking
en vormvastheid. Aan beide kanten van de ‘niet-speelwereld’ is de verhouding van de werkelijkheid verloren
gegaan. Hoe meer het spel richting de rechter kant gaat, hoe statischer. Hoe meer het spel richting de linker
kant gaat, hoe dynamischer.
Bij spel dat linkerkantdominant is (te veel links in het schema) altijd het gevaar van controleverlies en
het verloren gaan van de spelverhouding. Er zijn kinderen die te veel neigen naar links en in hun verbeelding
doorschieten naar het bereik waar de pure fantasie het contact met de gewone wereld dreigt los te laten. Aan
deze kant van de niet-speelwereld is er sprake van een therapeutische ‘stilte’. Immers het verband met het
gewone leven is weg, niet te begrijpen en daardoor niet communiceerbaar en bewerkbaar. Zodra spel ontaardt
naar links, moet er ingegrepen worden om het spel of samenzijn meer naar de vormkant te krijgen, terug naar
de speelwereld, naar het midden van het schema.
Te veel rechterkantdominantie zorgt dat spel overgaat naar normatief gedrag (‘hoe het hoort’-gedrag).
Het gaat over sociale aanpassing, praktisch, precies en kundig handelen, en over weten en beheersen. Het is in
feite geen spel meer en voelt aan als star en bloedeloos. Een voorbeeld is dat er alleen gespeeld kan worden
met poppetjes van hetzelfde merk en dat er geen mix van meerdere merken mogelijk is tijdens het spelen.
Esthetisch spel kan alleen maar naar rechts bewegen omdat bij deze vorm een diepe bewogenheid ontbreekt
waardoor het enkel kan ‘ontaarden’. Bij hanterend spel kan het zowel naar links als naar rechts wegglijden.
Wanneer de linkerkant overheerst, hebben we te maken met zinloos uitageren. Vermeer noemt 3 vormen:
1. Een drang tot bijeen brengen, verzamelen of stouwen van speelgoed: een onspecifieke wijze van
omgaan met speelgoed, waardoor contact met de eigen aard van het speelobject wordt losgelaten
2. Onspecifiek destructief gedrag zoals gooien of smijten waarmee eigenschappen van het speelobject er
niet meer toe doet
3. Het kind begint aan veel, maar maakt niets af of komt niet tot een verbeeldende handeling en gaat
steeds over naar een nieuw speeltje
Het spelend hanteren verschuift naar rechts wanneer het zuiver om de gebruiksvoorwerpelijke aard gaat, denk
aan het ordenen naar soort, tellen van voorwerpen of vergelijken met elkaar.
Oud en nieuw geïntegreerd:
Het speelschema is al redelijk oud. Wanneer we kijken in meer hedendaagse termen, dan is in het schema veel
terug te vinden van wat inmiddels uit de psychopathologie begrepen wordt over kinderen met
hechtingsstoornissen, autismespectrumstoornissen, MCDD en ADHD.
De linker dynamiek in spel zien we in het gedrag van gedesorganiseerde gehechte kinderen, kinderen
met borderline kenmerken, MCDD-kinderen en soms ook autisme kinderen wanneer ze een ongebreidelde
fantasie hebben. Het advies bij linkerkantdominantie is om te interveniëren zodat het spel weer richting het
midden wordt getrokken. Soms moet om dit te doen het spel zelfs gestopt worden. Veelal is ‘developmental’
hulp nodig waarbij interventie zich richt op de vroege ontwikkelingsniveaus van zelfregulatie en individuatie,
basale afstemming op een ander en het onderkennen van eigen behoeften en gevoelens.
Rechts in het schema zien we de meer geblokkeerde en angstige/verstarde kinderen. Kinderen die
alles onder controle moeten houden. Hier zitten ook spectrumstoorniskinderen die weinig aankunnen met spel
en blijven hangen in hanteerbaarheid of ordenen/groeperen.