Hoorcollege 1: Homeostase
Homeostase = het verschijnsel dat allerlei factoren
in het inwendige milieu m.b.v. feedbacksystemen
op een bepaalde normwaarde gehouden worden.
De enige barrière van de cel naar de buitenwereld
is het celmembraan, opgebouwd uit fosfolipiden.
Het membraan is semipermeabel = deels
doorlaatbaar.
• De homeostase in een cel wordt gereguleerd m.b.v. de fosfolipidenbilaag, diffusie,
endocytose, exocytose en specifieke transporteiwitten.
• Een stabiel inwendig milieu voorkomt denaturatie van eiwitten en zorgt ervoor dat
cellen onder optimale conditie worden behouden.
• Homeostase is een dynamische conditie waarin alles fluctueert rondom een setpoint
binnen bepaalde marges. Voorbeeld: glucose level tussen de 70 en 110 mg glucose/dL.
Regulatie glucosehomeostase:
1. Bij hoge glucoseconcentratie in het bloed produceert de
pancreas het hormoon insuline -> opname van glucose
door spiercellen + opslag in lever na omzetting in
glycogeen
2. Bij lage glucoseconcentratie in het bloed produceert de
pancreas het hormoon glucagon -> omzetting glycogeen
in glucose -> uitscheiding in de bloedcirculatie
• De setpoint in de hypothalamus kan veranderen door een
pyrogeen (bijv. t.g.v. hyperpyrexia). Verder blijft de
setpoint in principe altijd hetzelfde
• De homeostase kan gecontroleerd worden door
metingen te doen aan het bloed, de bloeddruk, de
hartslag of de urine.
Regulatie cel – en lichaamshomeostase: De vloeistof invoer en uitvoer moeten met elkaar
overeenkomen om de vochtbalans in stand te houden.
1. Bij een overschot aan vloeistof wordt de osmolariteit van het plasma verlaagd, dat leidt
tot een verhoogde urineproductie
2. Bij een tekort aan vloeistof wordt de osmolariteit van het plasma verhoogd, dat leidt tot
een verlaagde urineproductie en een dorstreactie
Er zijn 2 typen lichaamsvloeistof:
1. Intracellulaire vloeistof (ICF) = een vloeistof die zich in de cellen bevindt -> hoog K+-
gehalte (2/3 van de lichaamsvloeistoffen)
2. Extracellulaire vloeistof (ECF) = een vloeistof die de cellen omgeeft -> hoog Na+-gehalte
(1/3 van de lichaamsvloeistoffen)
1
, • De extracellulaire vloeistof bestaat uit
plasma en de interstitiële vloeistof (tussen
cellen en weefsels).
• De interstitiële vloeistof (ISF) is een
uitwisselingsmilieu voor de cel die constant
in beweging is en wordt afgevoerd in het
lymfesysteem.
• De samenstelling wordt bepaald door het
plasma en geeft de cel zijn functie. Het
plasma is belangrijk voor de aan- en afvoer
van verschillende componenten.
• Vrouwen hebben meer vetweefsel (vaster) en mannen meer spierweefsel (meer
vloeistof). Daarom bevat een mannelijk lichaam meer vloeistof.
Verstoring van het homeostatische proces kan ontstaan door:
1. Fysische effecten (enorme hitte, zuurstofgebrek).
2. Veranderingen in het interne milieu (daling van glucoseconcentratie in het bloed t.g.v.
te weinig voedsel).
3. Fysiologische stress (te veel druk met school/ werk).
Feedbacksysteem:
Een variabele die afwijkt t.o.v. de setpoint wordt gedetecteerd door
een receptor. Vervolgens wordt er een signaal afgegeven aan de
hersenen (controlecentrum), die een standaard programmeren en
ervoor zorgen dat neuronen/ hormonen worden uitgescheiden. De
signalen worden opgevangen door een effector die correctie laat
plaatsvinden via negatieve feedback.
• Negatieve feedback = een proces waarbij een toename van het
resultaat een remming van het proces veroorzaakt
• Positieve feedback = een proces waarbij een toename van het
resultaat een bevordering van het proces veroorzaakt
(zwangerschap/ bevalling) -> uiteindelijk wordt de setpoint weer
bereikt d.m.v. negatieve terugkoppeling
Belangrijke termen:
• Variabele = alles dat veranderd en gemeten kan worden.
(bijv. temp., pH, BP, plasma glucose ect.)
• Set-point = optimale waarde
• Deviatie = afwijking van het set-point
• Effector = correctie/compensatie
2
, Zenuwstelsel Endocriene stelsel
Via neuronen en neurotransmitters Via klieren en hormonen
Elektrische impulsen en Blootstelling door gehele lichaam
neurotransmitter
Synapsen op specifieke doelcel Algemeen of specifiek effect
Lokaal effect
Snel (1-10 milliseconden) Langzaam (seconden-dagen)
Effect stopt snel wanneer de Effect gaat lang door nadat de
stimulus stopt stimulus stopt
Lichaamstemperatuur (Poikilotherms vs Homeotherms)
Afhankelijk van:
• Tijd van de dag
• Fysieke activiteit
• Menstruatiecyclus
• Leeftijd
Temperatuur effectoren:
1. Temperatuurdaling: vasoconstrictie (= belemmering warmteafgifte aan de huid) en
verhoogde warmteproductie (rillen, ‘foetus positie’).
2. Temperatuurstijging: vasodilatie (= warmteafgifte aan de huid), zweten, verlaagde
warmteproductie.
• Hyperthermia wordt veroorzaakt door langdurige blootstelling aan hitte en hoge
luchtvochtigheid en hypothermia wordt veroorzaakt door langdurige onderdompeling in
kou.
Wat homeostase met zich meedraagt:
1. Het kost enorm veel energie
2. Een feedback is niet geïsoleerd en kan ook effect hebben op andere systemen
3. Feedbacksystemen kunnen elkaar helpen of tegenwerken
4. Overmaat/ overtolligheid (andere systemen kunnen overnemen)
3
, Hoorcollege 2: Cardiovasculair stelsel
Het hart is het centrale orgaan voor de circulatie van het bloed
o De linkerventrikel (= linkerkamer) heeft een dikke, gepierde wand omdat het
betrokken is bij de grote bloedsomloop.
o De rechterventrikel heeft een dunnere wand omdat het alleen betrokken is bij de
kleine bloedsomloop.
o De hartkleppen voorkomen terugstroming van het bloed naar het hart. Vanaf de
aortaboog stroomt het bloed naar de orgaansystemen
Arteriën (= slagaders) en venen (= aders) zijn op dezelfde manier opgebouwd:
Er zijn een paar verschillen:
1. In arteriën zitten geen kleppen – in venen zitten kleppen, om te zorgen dat het bloed
niet terugstroomt.
2. Arteriën hebben een dikke wand vanwege de grote druk – venen hebben een dunne
wand vanwege de lage druk.
Arteriolen hebben een dunnere wand en zijn bekleed met een endotheellaag + gladde
spiercellaagjes (voor samentrekking). Capillairen bestaan alleen uit endotheelcellen.
De bloeddruk = de druk in de bloedvaten die nodig is om het bloed rond te pompen.
• Het bestaat uit de systolische druk/ bovendruk (= de druk waarmee het bloed in de
arteriën gepompt wordt, 120 mmHg) en de diastolische druk/ onderdruk (= de druk in
rust, 80 mmHg). In kleine bloedsomloop is de bloeddruk 25/10.
• De werking van de hartspier en de druk die daarbij ontstaat, is afhankelijk van het
slagvolume, de uitstotingssnelheid van het bloed en de compliance (= de rekbaarheid
van de arteriën).
• Hoe rekbaarder de arteriën, des te lager is de systolische druk
• Atherosclerose (= slagader verkalking) leidt tot bloeddrukverhoging, omdat de arteriën
stugger zijn en moeilijker kunnen uitrekken.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper roosbrink. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,50. Je zit daarna nergens aan vast.