Toets Nederlands in de bovenbouw
Onderwerp spelling
Principes van onze spelling:
- Fonologisch principe (elk foneem wordt door een apart grafeem weergegeven, uitgaan van
de klank, klankzuivere woorden);
- Morfologische principe (uitgaan van de vorm van een woord, regel van de gelijkvormigheid
en regel van de overeenkomst);
- Syllabisch principe (spelling van syllaben = klankgroepen is bepalend, regels van verdubbeling
en verenkeling);
- Etymologisch principe (spelling is gebaseerd op de herkomst van een woord: leenwoorden, -
ou/-au/-ei/-ij).
Spellingsstrategieën:
Direct: de spelling is geautomatiseerd.
Indirect: je past strategieën toe.
1. Fonologische strategie (je schrijft wat je hoort; klankzuiver of klankclusterstrategie);
2. De woordbeeldstrategie (visueel woordbeeld bij leenwoorden, au/ou/ei/ij, g/ch);
3. De regelstrategie (meestal bij veelvoorkomende spellingsregels, zoals verlengingsregel,
verenkelingsregel en verdubbelingsregel);
4. De analogiestrategie (vergelijking met een ander woord, die ‘net als’ strategie);
5. Hulpstrategie (zelfbedachte geheugensteuntje of hulpregels).
Ondersteunend of functioneel:
- Functionele activiteiten (activiteiten waarin de taal als communicatiemiddel fungeert,
bijvoorbeeld het schrijven van een brief);
- Ondersteunende activiteiten (activiteiten die gericht zijn op het vergroten van de
vaardigheden van de kinderen op taalgebied, zodat ze de functionele vaardigheden beter uit
kunnen voeren, bijvoorbeeld aparte lessen spelling).
Instructieprincipes
- Algemeen:
1. Controleren wat je opgeschreven hebt;
2. Modelen door de leerkracht.
- Specifiek:
1. Inprenting (leenwoorden, woorden met au, woorden met een ei, woorden die beginnen met
een -s of een -z, woorden die beginnen met een f- of een v-);
2. Analogie (een ‘net als’ woord, bijvoorbeeld bij voor- en achtervoegsels of vaste
klankgroepen);
3. Aanleren van regels (bijvoorbeeld bij de verenkelings- en verdubbelingsregel).
Verschillende dictees
- Verschillen in groepering (klassikaal, groepje, partner- of zelfdictee);
- Verschillen in afname (auditief, visueel, auditief-visueel);
- Verschillen in de vorm (woorddictee, kerndictee, zinsdictee).
Invuloefeningen
- Op fonologisch niveau (klank staat centraal, meestal in groep 3);
- Op morfologisch niveau (de opbouw van een woord staat centraal: spelling van
samengestelde woorden, spelling van woorden met voor- en achtervoegsels en de spelling
van werkwoordsuitgangen);