Hoorcollege Oude/Jonge Kind Didactiek
HC 1: Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan, 2002) 04 februari 2016
Zelfdeterminatie theorie
- Motivatie om te leren.
- Basisbehoeften: autonomie, sociale relaties, competentie.
- Individuele theorie je moet zélf je doelen opstellen, zélf uitvoeren, zélf autonoom zijn.
Palmer & Wehmeyer
- Geloven in het model van Deci en Ryan.
- Stellen dat iedereen doelen kan stellen en volgens hun model kan werken; jong en oud, zwak en sterk.
Niemiec & Ryan
- Je hebt te maken met vier vormen van motivatie om te leren.
1). Intrinsiek
> Leerling doet leeractiviteit vanuit interesse en echt iets wil weten of kunnen.
>> Frans is mijn lievelingsvak, want ik vind het geweldig om met mijn vriendin in Parijs te
corresponderen.
2). Persoonlijk belang
> Leerling doet een leeractiviteit, omdat het belang ervan wordt ingezien.
>> Ik doe het wel, ik zie dat het belang heeft voldoende halen omdat ik mijn diploma wil.
3). Interne verplichting
> Leerling doet een leeractiviteit niet vanuit interesse, maar wil druk vermijden of waardering krijgen.
>> ik moet een voldoende halen, anders nog meer opdrachten en dat wil ik niet.
4). Externe verplichting
> Leerling is niet echt geïnteresseerd, maar doet een leeractiviteit omdat het moet.
>> Ik moet een voldoende halen voor mijn tentamen, anders gaan mijn ouders zeuren.
Kruisen van Deci & Ryan en Niemiec & Ryan
Positieve invulling Negatieve invulling
Autonomie Invloed kunnen hebben op het eigen Gevoel van dwang, verplichting.
leerproces: “Ik mag iets”
Sociale relatie Zich gerespecteerd en gewaardeerd Gevoel van uitsluiting, niet op het gemak voelen.
voelen: “ik hoor erbij”.
Competentie Vertrouwen hebben in eigen kunnen: “ikGevoel van incompetentie, hulpeloosheid,
kan iets” tekortschieten.
Autonomie als centrale factor
- Geen synoniem met maar doen waar je zin in hebt (Ros, Castelijns, Van Loon, & Verbeeck, 2014).
- Wel ruimte geven aan eigen inbreng in het onderwijsleerproces.
- Inspelen op persoonlijke interesses en persoonlijke waarden.
- Realiseren van structuurondersteuning als iemand autonoom aan de slag gaat, mag je iemand nog wel
ondersteunen, anders wordt het negeren.
Weinig autonomie/veel controlerend gedrag Autonomie-ondersteunend gedrag
Veel moet-opdrachten: “Jullie moeten een opstel Positief reageren; niet ‘deze sommen zijn fout, begin
schrijven over..”; Die presentatie moet morgen klaarmaar opnieuw’, maar ‘ik zie dat je de formule wel goed
zijn; Over een kwartier leveren jullie je werk in. toepast, maar je gebruikt niet de goede gegevens’.
Veel controlerende vragen: “Jullie moeten vast allang Tijd geven om zelfstandig te werken en problemen op
weten wat het verschil is tussen omtrek en te lossen.
oppervlakte’.
Opmerkingen plaatsen die zelfwaarde van leerlingen Leerling aanmoedigen: ‘Ik zie dat je vooruit bent
raken: ‘Al je dit nu nog niet weet dan is het wel ernstig’.
gegaan. Laten wij samen eens kijken hoe het verder
kan’.
Enkele aspecten van structuurondersteunend gedrag
- Duidelijk leerdoelen aangeven: vertel wat de doelen zijn en wat leerlingen leren.
- Beoordelingscriteria communiceren: geef duidelijk aan waarop leerlingen beoordeeld worden.
- Procedures en afspraken vastleggen: geef de randvoorwaarden voor de activiteiten aan (beschikbare tijd, wijze
van vragen stellen, samenwerken).
- Uitdagende taken: aanbieden van oefeningen die als uitdagend worden ervaren en aansluiten bij wat een
leerling aankan.
Typen leeromgeving (Reeve, Ryan &, Deci, 2004)
- Met pedagogische tact de balans zoeken tussen het realiseren van autonomie en het bieden van structuur.
- Op het goede moment het juiste doen, ook in de ogen van een leerlingen (Stevens & Bors, 2013).