Examen 4M Economie H1+H2
Behoeften Alles wat je nodig hebt of graag wilt hebben. Je hebt basisbehoeften
(primaire behoeften) en overige behoeften (secundaire behoeften). Voor het
vervullen van behoeften, heb je middelen nodig, zoals tijd, geld en
bezittingen. Vaak heb je meer behoeften dan middelen. Dan moet je
prioriteiten stellen: kiezen wat voor jou het belangrijkst is.
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek. Het CBS verzamelt allerlei informatie,
onder andere over economische veranderingen.
Commerciële reclame reclame van bedrijven om meer producten of diensten te verkopen.
Consument iemand die goederen of diensten koopt om in zijn behoeften te voorzien.
Ideële reclame reclame om het gedrag van mensen te beïnvloeden. Niet om iets te
verkopen.
Indexcijfer een getal dat een procentuele verandering laat zien ten opzichte van een
afgesproken periode, het basisjaar. De gegevens in het basisjaar krijgen altijd
het indexcijfer 100.
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100
Voorbeeld: in het basisjaar was de prijs van een liter benzine €1,71. Drie jaar later was de prijs
€1,84. Het nieuwe indexcijfer is 1,84 : 1,71 x 100 = 107,6.
Voorbeeld: in het basisjaar was de prijs van een tas €32,- Drie jaar later is de prijs €25,60. Het
nieuwe indexcijfer is 25,60 : 32 x 100 = 80.
Middelen alles waarmee je in je behoeften kunt voorzien, zoals geld en tijd.
Prioriteiten stellen je kiest welke behoeften voor jou het belangrijkst zijn en welke minder.
Zelfvoorziening je voorziet in je behoefte aan goederen of diensten zonder die te kopen,
zoals een taart bakken in plaats van een taart kopen bij de bakker.
Schaars iets is schaars als er niet vanzelf, zonder inspanningen, voldoende van is om
alle behoeften te vervullen.
Voor schaarse goederen betaal je een prijs, zoals voor brood. Voor vrije goederen betaal je niets,
zoals zonlicht, zeewater of wind.
Commerciële bedrijven willen zoveel mogelijk producten verkopen, het liefst aan de doelgroep:
jongeren. Want jongeren hebben meestal veel geld te besteden, hebben thuis invloed op het
koopgedrag en blijven vaak trouw aan bepaalde merken.
In de loop van de tijd verandert koopgedrag of consumentengedrag. Dit kan te maken hebben met:
, Sociale beïnvloeding (bijv Nike schoenen kopen, omdat je vrienden ze ook hebben)
Commerciële beïnvloeding (bijv je kiest voor een merk omdat de verkoper je overhaalt of
omdat je er een reclame van hebt gezien)
Je leeftijd
De ontwikkeling van je inkomen
De tijd waarin je leeft
Technologische ontwikkelingen (zoals een 3D printer of zelfrijdende auto’s)
Je kennis van producten
Marketing alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen.
Marketingmix de marketinginstrumenten samen, bestaande uit de zes P’s:
- productbeleid: Wat wordt er verkocht? Welke merken?
- prijsbeleid: Voor welke prijs wordt het product verkocht?
- plaatsbeleid: Waar is het product te koop?
- promotiebeleid: Reclame, sponsoring, advertentie in een tijdschrift.
- personeelsbeleid: Wat voor mensen werken er?
- presentatiebeleid: Hoe staan de producten in de etalage opgesteld?
Jan Modaal bestaat eigenlijk niet. Het is een omschrijving van een doorsnee persoon met een
modaal inkomen (gemiddeld € 35.000,- bruto per jaar).
Welvaart is de mate waarin je met je beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien. Bij
behoeften horen zaken als een veilige omgeving, schone lucht, vrije tijd enz.
Je welvaart kan toenemen door:
Het kopen van goederen en diensten
Door zelfvoorziening (bijv zelf kleding maken of groenten planten)
Door collectieve voorzieningen die de overheid produceert.
Welzijn is kijken naar hoe gelukkig en tevreden je met je leven bent. Je welzijn kan bijvoorbeeld
toenemen, en je welvaart kan gelijk blijven.
Bbp Bruto binnenlands product. Dat is de totale waarde van alle geproduceerde
goederen en diensten in een land. Als de bbp toeneemt, neemt de welvaart
in dat land ook toe.
Verandering in % = verschil : oud x 100
Voorbeeld van een stijging: vorig jaar kreeg je €6,- zakgeld, nu krijg je €8,50.
(8,50 – 6) : 6 x 100 = 41,7% gestegen.
Voorbeeld van een daling: deze maand spaar je 11,-, vorige maand €14,50.
(11 – 14,50) : 14,50 x 100 = 24,1% gedaald
, Soorten inkomens - inkomen uit arbeid: loon of salaris
- inkomen uit bezit: huuropbrengst van bijv een vakantiehuis, rente op je
spaarrekening
- overdrachtsinkomen: uitkeringen (zoals AOW en kinderbijslag), zakgeld en
kleedgeld
Inkomen in natura als je niet krijgt uitbetaald in geld, maar in de vorm van goederen of diensten.
De hoogte van je inkomen wordt beïnvloed door:
Je leeftijd
Je opleiding
Je prestaties (je kan bijv bij meer inzet een bonus verdienen)
De mate van verantwoordelijkheid
De zwaarte van een beroep
De vraag naar bepaald werk
Personele inkomensverdeling: de verdeling van het totale inkomen in een land over de inwoners
Nationaal inkomen is de optelsom van alle inkomens uit arbeid, zoals loon, rente, winst, huur en
pacht. Omdat per land het aantal inwoners flink kan verschillen, zegt het nationaal inkomen niet
zoveel. Daarom kun je beter kijken naar het inkomen per hoofd van de bevolking. Dat is het
gemiddeld inkomen per inwoner van een land en zegt iets over de welvaart in een land.
Inkomen berekenen per hoofd van de bevolking = nationaal inkomen : aantal inwoners
Het nationaal inkomen in Nederland is € 850 miljard. Het aantal inwoners is 17,1 miljoen.
Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking. Rond af op hele euro’s.
850 miljard = 850.000.000.000
17,1 miljoen = 17.100.000
Dit deel je door elkaar. Eerst nullen wegstrepen. Dan 8.500.000 : 171 = € 49.707,-
Koopkracht de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen. Je
koopkracht wordt bepaald door de hoogte van je inkomen en de hoogte van
de prijzen.
Als je inkomen in % meer stijgt dan de prijzen, dan neemt je koopkracht toe. Als de prijzen naar
verhouding harder stijgen dan je inkomen, dan neemt je koopdracht af.
Inflatie een algemene stijging van de prijzen. Je geld wordt minder waard en je
koopkracht gaat achteruit.
Deflatie de prijzen van goederen en diensten dalen, waardoor je koopkracht
toeneemt.