1
Zorgen voor mensen met
een functiebeperking
Samenvatti ng Pedagogische Wetenschappen jaar 3 – Leiden
, 2
Inhoudsopgave
College 1: concepten en definities van vroeger tot nu..........................................................................2
College 2: oorzaken van beperkingen....................................................................................................9
College 3: kwaliteit van bestaan..........................................................................................................19
College 4: ondersteuning van mensen met een verstandelijke beperking..........................................26
College 5: zintuigenbeperking en de invloed op onderwijs en opvoeding...........................................33
College 6: kenmerken van mensen met een verstandelijke beperking................................................42
College 7: de praktijk; zorg onder druk................................................................................................49
Tentamen: 13/04/2023 (13:00-16:00)
40 MC vragen en 4 open vragen.
Open vragen vooral klinische toepassingsvragen, minder reproductie.
Boek children with disabilities & aanvullende literatuur brightspace.
Oefenopdrachten ter ondersteuning maar niet verplicht.
College 1: concepten en definities van vroeger tot nu
In Nederland hebben 1 miljoen mensen een verstandelijke beperking. Je kan ze overal tegenkomen.
1:10 heeft een functiebeperking.
onder een funtiebeperking/chronische ziekte verstaan we elke lichamelijke, zintuigelijke of
andere functiestoornis die de studievoortgang vertraagt.
een functiebeperking is uitval op een lichaamsfunctie en/of mentale functie. deze functie-
uitval kan tijdelijk of blijvend zijn, regressief, progressief of statisch, al dan niet met een
wisselend verloop. De uitval kan geheel of gedeeltelijk zijn.
Frustratie van deze mensen: het duurt lang voordat mensen begrijpen dat ze niet alles
begrijpen van wat van ze verwacht wordt.
Vooral mensen met een lVB, want die doen mee in de maatschappij.
Daarom: van belang om kennis te hebben over functiebeperkingen.
‘’Er is niets zo praktisch als een goede theorie’’ – Kurt Lewin
Zorgen voor mensen met functiebeperkingen (ZMFB) vragen:
Wat zijn functiebeperkingen?
Ken je mensen met functiebeperkingen?
Heb je zelf een functiebeperking?
Heb je een functiebeperking of ben je een functiebeperking? (heb je ASS of ben je autistisch)
Hoe vaak komen functiebeperkingen voor?
Zorg voor?
Mensen met een functiebeperking zijn er altijd al geweest, maar het begint met een hele negatieve
connotatie. Benamingen van mensen met een functiebeperking door de jaren heen:
Oudheid: monster (van monere = waarschuwen).
Middeleeuwen: idioot.
Stanford binet gebruikte deze term.
Begin van het aantonen dat mensen niet kunnen leren.
Mensen die niet kunnen lezen, schrijven, praten, niet meekomen.
‘’je werd wat je vader was en als je dat niet kon viel je uit’’.
Verlichting, sensualisme: zwakzinnig (= een zwakte van de verstandszin).
, 3
Te weinig kracht om het zelf te doen.
begin van het idee dat je ook iets anders kan doen dan wat je vader deed.
Vanaf de 19e eeuw zwakzinnig, met gradaties idioot, imbeciel en debiel.
imbeciel = men kan alleen praktische zaken.
Medisch: oligofrenie (oligo = weinig, frena = hersenen).
weinig denk/hersenvermogen.
Klopt waarschijnlijk niet: grotere breinen zijn ‘’slechter’’.
Nu in NL: verstandelijke beperking/cognitive disability (DSM).
Nu in VS: cognitiveny challenged.
Maatschappelijke context:
Heiligheid wordt vergroot door zorgen voor mensen met functiebeperking/downsyndroom.
Tv programma’s over downsyndroom waren in het begin goed ter normalisatie, maar nu
vaak overdreven.
Tegenbewegingen
Tentoonstellingen outsider art.
1 op de 6 mensen heeft iets meer tijd nodig om dingen te begrijpen (LVB).
Wat de maatschappij vraagt/eist heeft gevolgen voor of iemand wel of niet kan
functioneren. Of een beperking een handicap is heeft dus ook met de omgeving te maken
(banen/brieven/enz.).
Wat is een handicap? (WHO): who maakt definities die over de hele wereld hetzelfde zouden
moeten zijn.
een handicap is een maatschappelijk/sociaal probleem. het is niet zo
dat elke ziekte tot dezelfde handicap leidt. het ligt er aan wat de
maatschappij ervoor kan doen.
Of je in een westers land of ontwikkelingsland opgroeit
maakt uit.
Biologische factor/ziekte/psychopathologie = de oorzaak.
soms wordt de oorzaak niet gevonden, maar wel
‘’vermoedens van’’.
Stoornis = organisch
cluster van beschrijvingen zonder dat men weet dat daaronder
ligt.
Beperking = functioneel/uitvoering
Handicap = maatschappelijk/sociaal (gevolg). wat betekent het voor je
participatie. Dit wordt pas vastgesteld na de beperking.
Anders geformuleerd (ICF): kijkt meer naar het functioneringsniveau.
Stoornis = niveau van menselijk organisme.
Beperking = niveau van menselijke activiteiten.
Handicap = niveau van menselijke participatie.
Omgeving (hulpmiddelen,context) om handicap te bepalen. de mate
dat je hiervan last hebt is sterk afhankelijk van de omgeving.
Stoornissen in de ontwikkeling:
Delayed (vertraagd): zelfde stappen als normale ontwikkeling, maar in trager tempo.
Relatief zeldzaam doordat er vaak een biologische oorzaak is.
Figuur gele lijn: kids die zich traag ontwikkelen en daarna versnellen.
Figuur goene lijn: tempo gaat trager (verstandelijke beperking). Hoe traag bepaald
de mate van verstandelijke beperking.
, 4
Divergent (afwijkend/specifiek): andere bouwstenen.
Komt vaker voor door biologische oorzaak.
Downsyndroom (taalontwikkeling komt later/minder op gang).
Figuur: Progressieve ontwikkeling en regressieve ontwikkeling (terugvallen)
Regressie na vertraagde ontwikkeling en regressie na normale ontwikkeling (soms
door syndroom, hersenafwijking, stofwisselingsziekte of onbekende oorzaak)
Dissociated (ongelijkmatig/disharmonisch): verschillende domeinen in ander tempo.
Bijv. motorische ontwikkeling heel anders dan cognitieve ontwikkeling.
Dus: kijken per apart domein waar de ontwikkeling ligt.
je gebruikt de sterke domeinen om de zwakke te compenseren.
Figuur: verschillende ontwikkelingsdomeinen hebben een ander
ontwikkelingstempo.
De geschiedenis van verstandelijke beperking: nog best jong (opkomst 1900).
Vooral in de VS (alice island) waar mensen gingen werken. Het werk wat ze gingen uitvoeren
werd bepaald door hun vermogens/ontwikkelingsniveau. Hier werd ook de intelligentietest
bedacht.
Tredgold (1908): ‘’mental deficiency’’ is een staat van mentaal defect vanaf de geboorte of
een vroege leeftijd, als gevolg van incomplete, cerebrale ontwikkeling, als gevolg waarvan
de persoon die er aan lijdt niet in staat is zijn taken als lid van de gemeenschap in de rol
waarvoor hij is geboren te vervullen.
Ze blijven functioneren als kinderen en kunnen de taken niet uitvoeren.
Tredgold (1937): ‘’mental deficiency’’ is een staat van zodanig onvolledige mentale
ontwikkelng in zo’n ernstige mate dat het individu niet in staat is zichzelf op een dusdanige
manier aan te passen aan de normale omgeving dat hij zonder
supervisie, controle of hulp van buiten zelfstandig kan functioneren.
Longitudinale volging van de kids van alice island leverde 30 jaar
later een nieuwe defintie op over aanpassingsvermogen.
Doll (1941): ‘’mental deficiency’’ is een staat van sociale incompetentie
vanaf de rijping, als het gevolg van een ontwikkelingsstop met een
organische oorzaak (erfelijk of verworven); de stoornis is niet te
genezen door behandeling en niet te remediëren door training.
Sociale competentie noemen we nu een adaptieve vragenlijst.
Je moet verder kijken dan alleen IQ, ook sociale incompetentie.
Door deze uitspraak dat VB niet te genezen is, is de ontwikkeling hiernaar lange tijd
stopgezet.
Dus: mentale retardatie
Sociaal: falen om passende rol te vervullen.
Onvolledige ontwikkeling: te genezen.
Biologisch: niet te genezen en ontrainbaar.
maar dit onderscheid maken we tegenwoordig niet meer.
Geschiedenis van de classificatie:
1877: twee niveaus afhankelijk van taalontwikkeling en spraak: imbeciel en idioot.
Idioot = ook problemen met spreken.
Imbeciel = problemen met taalontwikkeling.
1910: drie niveaus, gebaseerd op scores: debielen, imbecielen en
idioten (stanford-binet).
Debiel = problemen sociale aanpassing, taal en spraak.
Sinds 1959: vier ernstniveaus; licht, matig, ernstig en diep (AAMR).