Dit document bevat een samenvatting van de voorgeschreven jurisprudentie van week 5 en 7, van het vak Sociale Zekerheidsrecht, onderdeel van de master Arbeidsrecht aan de UvA.
Week 5 - Participatiewet
CRvB 11 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2025
Appellant ontving bijstand o.g.v. de WWB. De gemeente heeft de stichting Rentree werkt
aangewezen als rechtspersoon in het kader van de WWb, met als doel het versterken van hun
positie op de reguliere arbeidsmarkt. Appellant en de stichting hebben met elkaar een
overeenkomst getekend voor arbeid tot 1 maart. Appellant wordt ziek en valt uit. Per 1 maart is het
contract van rechtswege geëindigd. Aan appellant is een ZW-uitkering en TW toegekend. Het UWV
heeft met ingang van 1 maart de ten onrechte betaalde uitkering en toeslag van appellant
teruggevorderd. Aan het besluit ligt ten grondslag dat appellant geen werknemer was in de zin van
de ZW en daarom geen recht had op uitkering. Naar de mening van het UWV was de tussen
appellant en de stichting gesloten overeenkomst gericht op uitstroom naar reguliere arbeid bij het
doorsluizen van de WWB-uitkering. De CRvB komt tot de volgende beoordeling. Het geschil betreft
de vraag of appellant werknemer is in de zin van art. 3 lid 1 ZW. Gelet hierop is vereist dat appellant
tot de stichting in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan. Maatgevend voor deze
vraag is of tussen partijen sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW.
Acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Ook
moet acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun
rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. In de ondertekende overeenkomst is de
stichting aangeduid als werkgever en appellant als werknemer; het betrof een dienstverband;
appellant moest werkzaamheden verrichten voor de werkgever; appellant kreeg salaris. Dit alles
wijst in de richting van een arbeidsovereenkomst. De bedoeling van partijen is gericht geweest op
het aangaan van een arbeidsovereenkomst. Het feit dat naast de overeenkomst een
trajectovereenkomst is gesloten heeft geen betekenis voor de aard van de arbeidsovereenkomst.
Sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst en dus was appellant werknemer in de zin van de
ZW. Het hoger beroep slaagt.
CRvB 2 juni 2015, ECLI:NL:2015:1884, stoppen met opleiding, gehuwdennorm, middelentoets.
Appellant, samenwonend met haar partner, ontving bijstand ingevolge de WWB naar de norm voor
een alleenstaande met 20% toeslag. De partner ontving studiefinanciering ingevolge de Wet
studiefinanciering (WSF). Het college heeft, ervan uitgaande dat zij een gezamenlijke huishouding
voeren, de inkomsten uit studiefinanciering op de bijstand van appellant in mindering gebracht voor
zover het totale inkomen van appellant en de partner de gehuwdennorm te boven ging. De partner
is gestopt met haar opleiding. I.v.m. haar uitschrijving is de studiefinanciering beëindigd. Appellant
heeft vervolgens aan college gevraagd de bijstand te verhogen i.v.m. de beëindiging van de
studiefinanciering van zijn partner. Het college heeft de bijstand ongewijzigd voortgezet naar de
norm voor een alleenstaande met 20% toeslag, waarop de inkomsten uit studiefinanciering in
mindering worden gebracht. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de partner
geen recht heeft op bijstand o.g.v. art. 13 lid 2 sub c WWB omdat zij de door haar gestaakte
opleiding kan volgen. Omdat appellant redelijkerwijs kan beschikken over inkomsten uit
studiefinanciering worden die inkomsten op de bijstand van appellant in mindering gebracht voor
zover het totale inkomen van appellant en de partner de gehuwdennorm te boven gaat. In hoger
beroep voert de appellant aan dat de partner om gezondheidsredenen zich gedwongen voelde met
de opleiding te stoppen. Omdat zij na het staken van haar opleiding geen studiefinanciering meer
ontving, kon appellant niet meer over deze middelen beschikken. De CRvB komt tot de volgende
beoordeling.
, Ten eerste moet de vraag worden beantwoord of het onderwijs door de partner kon worden
gevolgd of niet. Uit de verklaringen van de artsen blijkt niet dat de partner bepaalde
werkzaamheden niet meer kon of mocht verrichten. Voorts heeft appellant niet aannemelijk
gemaakt dat de opleiding niet kon worden opgeschort met behoud van studiefinanciering. Niet kan
worden aangenomen dat de partner haar opleiding definitief moest staken. Bij de vervolgens te
beantwoorden vraag of de partner aanspraak had op studiefinanciering gaat het erom of het volgen
van de uit ‘s Rijks kas bekostigde opleiding op zichzelf aanspraak geeft op studiefinanciering, niet of
de partner in concreto die aanspraak geldend kan maken. Dit leidt de CRvB af uit de
wetsgeschiedenis. Hieruit volgt dat de partner onder de omschrijving van art. 13 lid 2 sub c onder 1
van de WWB valt, zodat zij terecht is uitgesloten van het recht op bijstand. Het college heeft dan ook
op goede grond het verzoek tot verhoging van de bijstand tot het niveau van de gehuwdennorm
afgewezen. Ingevolge art. 31 lid 1 WWB worden tot de middelen gerekend alle
vermogensbestanddelen waarover de alleenstaand kan beschikken. Een ruime definitie wordt
gehanteerd van het begrip middelen. Het gaat dan ook om die middelen waarover de betrokkene
redelijkerwijs kan beschikken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het college onder de gegeven
omstandigheden terecht de studiefinanciering die de partner zou hebben ontvangen, indien zij haar
opleiding niet had gestaakt, heeft aangemerkt als middelen waarover zij redelijkerwijs heeft kunnen
beschikken, zodat die bij de bijstandsverlening aan appellant in aanmerking kon worden genomen.
Dat de partner om haar moverende redenen haar opleiding heeft gestaakt en om die reden geen
recht meer had op studiefinanciering, brengt niet mee dat deze voor de toepassing van de WWB niet
als in aanmerking te nemen middel moet worden beschouwd. Het hoger beroep slaagt aldus niet.
CRvB 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRvB:2015:3723, gezamenlijke huishouding, verblijf in twee
woningen.
Het college heeft de bijstand van appellant ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand van
hem teruggevorderd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant, zonder daarvan melding te
maken aan het college, een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met mevrouw M. Appellant en
M hadden ten tijde in geding ieder een eigen woning. Appellant verbleef telkens op maandag,
dinsdag en donderdag bij M in haar woning en bleef daar ook slapen. M verbleef in het weekend in
de woning van appellant. Evenals de rechtbank heeft de CRvB geoordeeld dat appellant en M in de
te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Omdat appellant gedurende
drie dagen en nachten bij M verbleef en M tijdens het weekend bij appellant, was sprake van
hoofdverblijf in dezelfde woning. Daarnaast was sprake van wederzijdse zorg. Anders dan de CRvB
heeft de HR geoordeeld dat voor de toepassing van art. 3 lid 3 WWB niet maatgevend is of in feite
wordt samengewoond. Volgens de HR zal in een geval als dit ten aanzien van ieder afzonderlijk
dienen te worden beoordeeld in welke van die woningen hij zijn hoofdverblijf heeft. Deze
beoordeling dient volgens de HR plaats te vinden op basis van de feitelijke omstandigheden, waarbij
het erop aankomt in welke van die woningen zich het zwaartepunt van het persoonlijke leven van de
betrokkene bevindt. De CRvB heeft volgens de HR een onjuiste maatstaf gehanteerd ten aanzien van
de vaststelling van het hoofdverblijf. De uitspraak van de CRvB kan dan ook wegens schending van
art. 3 lid 3 WWB geen stand houden.
De CRvB ziet zich thans nog geplaatst voor de vraag of appellant en M hun hoofdverblijf in de hier te
beoordelen periode in dezelfde woning hadden. Niet is betwist dat M haar hoofdverblijf had op haar
eigen adres. Bepalend - voor de vaststelling of sprake was van een gezamenlijke huishouding - is dus
nog of appellant in diezelfde periode eveneens op haar adres zijn hoofdverblijf had. Uit wordt
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper inescastro. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €10,69. Je zit daarna nergens aan vast.