Week 7
Ontwikkelingspsychologie deel 2
1.2 (1.2.1, 1.2.2, 1.2.3)
2.1 (2.1.1, 2.1.2, 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.1.9)
2.3 (2.3.1, 2.3.2, 2.3.3, 2.3.4)
De student weet wat postformeel denken inhoudt en kan dit
herkennen in een korte casus
Ontwikkelingspsycholoog Giesela Labouvie-Vief meent dat de aard van het denken wel degelijk
kwalitatief verandert tijdens de vroege volwassenheid. Ze stelt dat denken dat puur op formele
operaties is gebaseerd (Piagets laatste stadium, dat iemand bereikt tijdens de adolescentie)
onvoldoende tegemoetkomt aan de eisen die aan jongvolwassenen worden gesteld.
Labouvie-Vief stelt dat het denken van jongvolwassenen zich wel moet ontwikkelen om met
tegenstrijdige situaties om te kunnen gaan omdat ze er steeds vaker aan worden blootgesteld. Ze
denkt dat jongvolwassenen de paradoxen van de samenleving leren hanteren door ze met behulp
van analogieën en metaforen met elkaar te vergelijken. Zo raken ze steeds vertrouwder met
subjectievere manieren van begrijpen.
Postformeel denken is denken dat verder gaat dan Piagets formele operaties. In plaats van het
denken te baseren op puur logische processen met absoluut goede en absoluut foute antwoorden,
houdt postformeel denken rekening met het feit dat de bedreigende situaties waarin volwassenen
terecht kunnen komen soms op relativerende wijze moeten worden opgelost.
Postformeel denken omvat ook dialectisch denken, belangstelling en waardering voor argumenten,
tegenargumenten en debat. Bij dialectische denken is er ruimte voor de mogelijkheid dat zaken niet
altijd helder af te bakenen zijn en dat antwoorden op vragen niet altijd absoluut goed of fout zijn,
maar dat er soms onderhandeld moet worden.
De student kan Schaies stadia van ontwikkeling onderscheiden en
herkennen in een korte casus.
Ontwikkelings psycholoog K.Warner Schaie biedt een ander perspectief op postformeel denken. In
tegenstelling tot Piaget richt Schaie zijn aandacht op de manier waarop informatie tijdens de
volwassenheid wordt gebruikt, in plaats van op de veranderingen in het verwerven en begrijpen van
nieuwe informatie. Daarom noemt hij het eerste stadium van cognitieve ontwikkeling, dat de hele
kindertijd en adolescentie omvat, het verwervend stadium. Dit stadium bestaat uit het verwerven
van informatie. Dat sluit aan bij de grondgedachte achter het onderwijs aan kinderen en
adolescenten dat ze moeten worden voorbereid op toekomstige bezigheden.
Bij het bereiken van de vroege volwassenheid verandert de situatie aanzienlijk. De focus
verschrijft nu van concentratie op toekomstig gebruik van kennis naar het hier en nu. Volgens Schaie
verkeren jongvolwassenen in het uitvoerend stadium. In dit stadium wordt de verworven kennis
toegepast op specifieke situaties die te maken hebben met het bereiken van langetermijndoelen op
het gebied van carrière, gezin en bijdragen aan de maatschappij. In het uitvoeren stadium moeten
jongvolwassenen verschillende belangrijke kwesties aanpakken en oplossen.
Aan het einde van de vroege volwassenheid en gedurende de middelbare leeftijd bevinden
mensen zich volgens Schaie in de verantwoordelijke en uitvoerende stadia. In het verantwoordelijk
stadia. Stadium waarin mensen van middelbare leeftijd zich vooral bezighouden met hun
, persoonlijke situatie, inclusief het beschermen en verzorgen van partner, gezin en carrière.
Iets later tijdens de middelbare leeftijd komen veel (maar niet alle) mensen in het
ondernemend stadium terecht, waarin hun blikveld zich verbreedt en ze zich verantwoordelijker
gaan voelen voor de wereld als geheel. In plaats van zich alleen op hun eigen leven te richten, steken
mensen in het ondernemend stadium ook energie in het verzorgen en in stand houden van
maatschappelijke instituten.
In Schaies model komen mensen tijdens de ouderdom in het laatste stadium terecht, het
reïntegratief stadium, de periode waarin ze zich concentreren op taken die vooral voor henzelf
persoonlijk betekenis hebben. In dit stadium verwerven ze kennis niet langer als middel op
potentiële problemen op te lossen, maar om zich te verdiepen in specifieke onderwerpen die hen
bijzonder interesseren. Bovendien hebben ze minder belangstelling voor – en geduld met – dingen
die ze niet direct in hun leven kunnen toepassen.
Schaies stadia van ontwikkeling.
De student kent de rol van werk tijdens de jongvolwassenheid op het
gebied van identiteit, beroepskeuze, geslacht en motivatie en weet
wat carrièreconsolidatie inhoudt.
(2.3.1, Blz. 529)
Volgens psychiater George Vaillant wordt de vroege volwassenheid gekenmerkt door een
ontwikkelingsstadium dat hij Carrèreconsolidatie noemt. Dit stadium loopt van het twintigste
levensjaar tot het veertigste levensjaar, een periode waarin jongvolwassenen zich concentreren op
hun carrière.
Carrèreconsolidatie is in feite een overgangsfase tussen Eriksons stadium van intimiteit vs. Isolatie en
diens volgende stadium van generativiteit vs. Stagnatie.
(2.3.2, Blz. 530)
Ginzberg theorie over beroepskeuze
Volgens Grinzberg doorlopen de meeste mensen bij hun beroepskeuze een aantal stadia. Het eerste
stadium is de fantasieperiode deze duurt tot ongeveer het elfde levensjaar, waarin beroepskeuzes
worden gemaakt en afgedankt zonder oog voor vaardigheden, talenten en mogelijkheden op de
arbeidsmarkt.