Samenvatting OWE3
Anatomie & fysiologie............................................................................................................................2
Spijsvertering......................................................................................................................................2
Diabetes..............................................................................................................................................5
Obesitas en metabool syndroom........................................................................................................6
Zenuwstelsel.......................................................................................................................................8
Bloed en stolling...............................................................................................................................10
Nieren en urinewegen.......................................................................................................................13
Verpleegtechnische vaardigheden.......................................................................................................18
Sondevoeding...................................................................................................................................18
Zelfmanagement diabetes................................................................................................................19
Gele & zwarte wond.........................................................................................................................28
Ulcus cruris & compressief zwachtelen.............................................................................................29
Tillift..................................................................................................................................................32
Mondzorg.........................................................................................................................................34
WG – Online & Fysiek...........................................................................................................................39
, Anatomie & fysiologie
Spijsvertering
Kan vertellen wat de route is waarlangs voeding passeert en verteerd wordt, van mond
tot anus.
Het spijsverteringskanaal is ongeveer 10 meter lang en zorgt voor de vertering van voedsel.
Het voedsel gaat naar binnen via je mond en daar scheiden de speekselklieren het enzym
amylase af: een stof die zorgt voor de eerste vertering van zetmeel in het voedsel. Het
vermalen eten gaat via de slokdarm naar de maag, hier wordt het voedsel gekneden en
vermengd met maagzuur. In kleinere porties gaat het voedsel naar het bovenste deel van de
dunne darm: de twaalfvingerige darm. Het vloeibare voedsel daalt vervolgens verder in de
dunne darm en daarna naar de dikke darm, wat hier overblijft is afval en kan worden
afgevoerd via de endeldarm eindigend met de kringspier: de anus. Via de anus verlaat de
ontlasting het lichaam.
Kan de algemene bouw van het maagdarmkanaal benoemen.
De slokdarm is een buis die de keelholte verbindt met de maag. Qua vorm en functie is de
slokdarm het meest eenvoudige deel van het maagdarmkanaal. De slokdarm ligt in de
borstholte, achter het hart en voor de wervelkolom. De wand van de slokdarm bestaat voor
een belangrijk deel uit spierweefsel dat de bewegingen van dit
orgaan mogelijk maakt. Zowel aan de bovenzijde van de
slokdarm (tussen keelholte en slokdarm) als aan de onderzijde
(tussen slokdarm en maag) bevindt zich een verdikking van de
spierlaag die als kringspier (sfincter) werkt. De onderste
slokdarmkringspier vormt het einde van de slokdarm. Onder
normale omstandigheden ligt deze kringspier ter hoogte van het
middenrif (diafragma), de spierplaat die borstholte en buikholte
van elkaar scheidt. De slokdarm mondt uit in de maag: een
zakvormige verwijding van het maagdarmkanaal die boven in de
buikholte ligt, vlak onder het middenrif. Op de plek waar de maag
overgaat in de twaalfvingerige darm bevindt zich opnieuw een
kringspier. Deze wordt maagportier of pylorus genoemd. na de
maagportier volgt de twaalfvingerige darm (duodenum), het 25 cm
lange eerste deel van de dunne darm. Het daaropvolgende deel van de dunne darm heet
nuchtere darm (jejunum) en daarna volgt de kronkeldarm (ileum). De dunne darm is in totaal
ongeveer 4 meter lang. De dunne darm mondt uit in de dikke darm (colon). Het laatste deel
van de dikke darm (de endeldarm) is via de anus met de buitenwereld verbonden.
Kan de functie van de mondholte en oesophagus uitleggen.
De mondholte of cavum oris vormt het begin van het spijsverteringskanaal en is ook
onderdeel van de luchtwegen. De mondholte is bekleed met slijmvlies, bestaande uit
meerlagig niet-verhoornend plaveiselepitheel. Bij het spreken is de mondholte van grote
betekenis en ook voor de smaakzin heeft ze een belangrijke functie. De mondholte is echt
een multifunctioneel orgaan. In de mondholte start de voedselvertering. Het voedsel wordt
betast, verscheurd en verkleind, vermengd met speeksel en slijm, gedeeltelijk verteerd en
ten slotte ingeslikt.
De oesofagus (slokdarm) is een gespierde buis van zo’n 30 cm lang, die de keelholte met
de maag verbindt. Het begin van de slokdarm ligt tussen het strottenhoofd en C5 (5e
halswervel). Het volgende deel bevindt zich tussen de luchtpijp en de wervelkolom. Voorbij
de splitsing van de luchtpijp loopt hij door het mediastinum. Op deze hoogte vertoont de
wervelkolom een kromming naar dorsaal en komt de slokdarm voor de aorta descendes te
,liggen. Via een opening in het spiergedeelte van het diafragma komt de slokdarm de
buikholte binnen. Hier mondt hij na ongeveer 3 cm in de maag uit.
De slokdarm vertoont 3 vernauwingen. De bovenste vernauwing bevindt zich achter het
strottenhoofd, waar de slokdarm samengedrukt wordt door het strottenhoofd en wervelkolom.
De middelste vernauwing bevindt zich achter de splitsing van de luchtpijp. De onderste
vernauwing (hiatus) zit op de plaats waar de slokdarm door het diafragma gaat.
De slokdarmarteriën zijn aftakkingen van de aorta descendes. De meeste slokdarmvenen
monden uit in de c. cava superior. De onderste slokdarmvenen vormen anastomosen met de
maagvenen. Een klein gedeelte van het uit de slokdarm afkomstige bloed komt daardoor in
de poortader terecht.
De enige functie van de slokdarm is het transport van het voedsel van de keelholte naar de
maag. Enkele seconden na het inslikken is het voedsel al in de maag. Het transport gebeurt
door middel van peristaltiek. De knijpbewegingen van de muscularis zijn zo sterk dat het
voedsel ook in je maag terechtkomt als je op je hoofd gaat staan of ondersteboven hangt.
Tijdens dit transport gaat de vertering van zetmeel en glycogeen (door het mee-ingeslikte
ptyaline) gewoon door.
Kan de functie en anatomie van de maag uitleggen.
De maag (ventriculus of gaster) lijkt op een opgeblazen gedeelte van het
spijsverteringskanaal, waarbij de uitbolling aan de linkerkant zit. Met wat fantasie heeft de
maag de vorm ban een bokshandschoen. Voedsel wordt er tijdelijk in opgeslagen en
mechanisch en chemisch bewerkt. De maag ligt links van het midden, hoog in de buikholte.
Aan de voorkant is de maag gedeeltekijk bedekt door de linkerleverkwab en aan de
achterkant met de alvleesklier. Boven de maag bevindt zich het diafragma en eronder liggen
de darmen. Aan de maag zijn 5 delen te onderscheiden. Vanaf boven naar beneden zijn dat:
Cardia (maagingang), het deel waar de slokdarm in uitmondt, vlak onder de gastro-
oesofageale sfincter
Fundus (maagkoepel), het deel dat links boven de cardia uitbolt en tegen het
diafragma aan ligt. Hierin kan zich ‘gas’ bevinden. Dit gas bestaat vooral uit ingeslikte
lucht. Wanneer de ‘gasbel’ zo groot wordt dat hij onder het niveau van de cardia zit,
kan de gastro-oesofageale sfincter openen, waardoor gas uit de maag ontsnapt
(oprispen of boeren)
Corpus (maaglichaam), het grote min of meer verticale deel van de maag
Pars pylorica of antrum (maaguitgang), het laatste deel van de maag, aansluitend op
het duodenum
Pyolorus (maagportier) het vernauwde uiteinde van de maaguitgang. In de wand
hiervan bevindt zich de m. sphincter pylori, een kringspier die de maag afsluit van het
duodenum (twaalfvingerige darm)
Kan de functie en anatomie van het duodenum en de pancreas uitleggen.
Het duodenum (twaalfvingerige darm) ontleent zijn naam aan zijn lengte van 12
vingerbreedten. Direct na de polyrus heeft het duodenum een verwijding die de ampulla
duodeni heet. Vervolgens buigt het duodenum omlaag en naar links. In de binnenbocht van
het duodenum ligt de kop van de pancreas (alvleesklier).
De pancreas is een trosvormige klier met een langgerekte vorm. Het orgaan is ooit een
pancreas genoemd omdat de klassieke anatoom er ‘pan kreas’ (‘allemaal vlees’) in zag. Het
orgaan is 15 tot 20 cm lang en ligt achter de maag, retroperitoneaal. De staart reikt tot vlak
bij de milt. Het lichaam (middenstuk) ligt achter de maag en de kop, iets breder dan de rest,
vult de bocht van het duodenum. Midden door de pancreas loopt de ductus pancreaticus
(pancreasbuis) die pancreassap vanuit de kliertrossen aangeleverd krijgt en in de richting
van het duodenum vervoert. Vlak voor het einde mondt de ductus choledochus (galbuis)
hierin uit. Ter hoogte van de duodenumbocht vind je de papil van Vater, de
uitmondingsplaats in de duodenumwand. In zijn functie als producent van verteringssappen
is de pancreas een exocriene klier. Dat wil zeggen dat het klierproduct buiten het inwendige
milieu wordt gebracht, in dit geval in het darmlumen. De pancreas is ook een endocriene
, klier, want ongeveer 2% van het klierweefsel bestaat uit groepjes kliercellen die geen
afvoergang hebben. Het zijn de eilandjes van Langerhans. Ze produceren insuline en
glucagon, 2 hormonen die de glucosestofwisseling beïnvloeden. Ze worden aan het bloed
afgegeven. Dit is een vorm van interne secretie.
Kan de functie en anatomie van de lever en gal, galwegen en -blaas uitleggen.
De hepar (lever) ligt rechtsboven in de buikholte naast de maag, op de darmen, en is
verbonden met het diafragma. Wanneer je diep inademt wordt de lever door het diafragma
naar beneden geduwd en is hij te palperen. De lever vervult allerlei functies die met de
stofwisseling te maken hebben en reguleert de samenstelling van het bloed. De activiteiten
van de lever hebben een grote invloed op de homeostase van het lichaam. Vaak wordt de
lever vergeleken met een chemische fabriek, waarin een groot aantal stoffen worden
omgezet, afgebroken, opgeslagen en geproduceerd. Hierbij zijn heel veel verschillende
enzymen werkzaam. De plaats die de lever binnen het circulatiestelsel inneemt is daarbij
cruciaal: alle voedingsstoffen (behalve de grotere vetdeeltjes) komen rechtstreeks via de
poortader in de lever terecht, nog voordat ze tot de grote circulatie worden toegelaten. De
lever is in staat vele stoffen om te zetten. Dit noem je intermediaire stofwisseling. De
producten van de intermediaire stofwisseling worden vervolgens via het bloed aan de
lichaamscellen afgegeven, waar ze in de celstofwisseling verwerkt worden. De intermediaire
stofwisseling door/in de lever is van levensbelang, want de lichaamscellen beschikken over
lang niet alle enzymen om dergelijke stofwisselingsreacties zelf uit te voeren. De functies van
de lever zijn: suikerstofwisseling, vetstofwisseling, eiwitstofwisseling, ontgiften, galproductie,
opslag en warmteproductie.
Tussen de levercellen zit een uitgebreid galcapillairnetwerk. De galcapillairen voeren de gal
af naar grotere galwegen in de lever. Deze komen samen in de ductus hepaticus (leverbuis)
die de lever via het leverhilum verlaat. De ductus hepaticus verenigt zich met de ductus
cysticus (galafvoergang) tot de ductus choledochus (galbuis). Deze mondt uit in de ductus
pancreaticus (pancreasbuis). De vesica fellea (galblaas) ligt naast het leverhilum onder de
rechter leverkwab. Hij heeft de grootte en vorm van een kleine peer. De ductus en de
galblaas liggen intraperitoneaal; ze zijn dus bekleed met peritoneum viscerale.
Kan de functie van de dunne darm uitleggen.
In de dunne darm of het intestinum tenue vindt de eindvertering van de chymus plaats en
worden de voedingsstoffen vanuit het darmlumen in het bloed opgenomen. Onverteerbare
en onverteerde resten worden naar de dikke darm getransporteerd. De dunne darm is iets
meer dan 6 meter lang en bestaat uit 3 delen: duodenum, jejunum en ileum. Direct na de
pylorus heeft het duodenum een verwijding die de ampulla duodeni heet. Vervolgens buigt
het duodenum omlaag en naar links. In de binnenbocht van het duodenum ligt de kop van de
pancreas (alvleesklier). Op die hoogte ligt in de darmwand de papil van Vater, een soort
bultje met de gemeenschappelijke uitmonding van de ductus pancreaticus (alvleesklierbuis)
en de ductus choledochus (galbuis). In de papil zit een sluitspier, de oddisfincter, die
opengaat zodra er chymus in het duodenum zit.
Onder de maag en links van de wervelkolom eindigt het duodenum en begint het jejenum
(nuchtere darm), met een bocht naar voren. De nuchtere darm heet zo omdat dit
darmgedeelte bij obductie (lijkschouwing) meestal geen inhoud bevat. Het jejenum is
ongeveer 2,5 meter lang en ligt sterk gekronkeld in de buikholte. Zonder een duidelijke
markering gaat het jejenum over in het derde deel van de dunne darm, het ileum
(kronkeldarm). De naam kronkeldarm verwijst naar de vele kronkels die dit gedeelte van het
spijsverteringskanaal vertoont. Met zijn lengte van ongeveer 3,5 meter is dit het langste
dunne-darmgedeelte. Rechtsonder in de buikholte gaat het ileum over in de dikke darm.
Kan de functie en anatomie van het colon uitleggen.
De dikke darm of het intestinum crassum is het laatste deel van het spijsverteringskanaal.
Het heeft een lengte van 1,5 meter en ziet er van buiten gekarteld uit. De
spijsverteringsresten worden vanuit het ileum in de dikke darm gedeponeerd, om vervolgens