KINDERMISHANDELING EN JEUGDBELEID: BESLUITEN IN UITVOERING
COLLEGE 1 KINDERMISHANDELING ALS BELEIDSPROBLEEM
Kindermishandeling is allereerst een groot individueel probleem maar het brengt ook kosten voor de maatschappij met zich
mee én het beïnvloedt het (toekomstig) functioneren van het kind in de maatschappij waardoor het ook een maatschappelijk
probleem is.
Motieven voor overheidsingrijpen
Er zijn vier klassieke motieven voor overheidsingrijpen die in chronologische volgorde gezet kunnen worden:
1. Zorgen voor openbare orde en veiligheid waarbij de overheid ingrijpt om onveiligheid te reduceren.
→ De overheid is effectief in het reduceren van onveiligheid: het aantal mensen dat omgekomen is door geweld is
significant verminderd na het inzetten van ‘een overheid’.
2. Oplossing voor collectieve actie problemen waarbij de overheid oplossingen zoekt voor collectieve actie problemen
in de vorm van wet- en regelgeving.
- Collectieve actie problemen kunnen weergegeven worden met the tragedy of the commons waarbij individuen
dingen doen (zoals schapen op gemeenschappelijk grond laten grazen) voor hun eigen opbrengst (namelijk
meer wol) maar dit kosten oplevert voor iedereen (de grond kan de hoeveelheid schapen niet aan waardoor
het dor wordt).
→ Dit collectieve actie probleem kan opgelost worden door de overheid wet- en regelgeving op te laten stellen
zodat er niet (meer) te veel schapen op de grond komen te staan.
3. Collectieve goederen leveren waarbij de overheid een goed levert dat voor iedereen toegankelijk is.
- Twee voorbeelden van collectieve goederen zijn riolering en waterleidingen om ziektes tegen te gaan én dijken
om mensen te beschermen tegen water.
→ Het maakt niet uit hoeveel mensen er gebruik maken van de leidingen en van de dijken, deze goederen
blijven hun werk doen en er wordt geen onderscheid gemaakt tussen wie wel en wie geen gebruik van deze
goederen mag maken.
4. Verdeling en herverdeling van welvaart waarbij de overheid ervoor zorgt dat de armen iets dichter bij de rijken komen
te staan (dit wordt ook wel een nivellerende maatregel genoemd).
- Een voorbeeld van dit motief is kinderbijslag waarbij iedereen hetzelfde bedrag ontvangt, ongeacht de
financiële status van het gezin.
- De verdeling en herverdeling van welvaart is een motief van de laatste tijd maar is wel meteen goed en grondig
ingevoerd.
→ Kindermishandeling is elk van de vier probleemgebieden waar de overheid in kan grijpen:
1. Openbare orde en veiligheid: kindermishandeling is onveilig voor kinderen.
2. Collectieve actie probleem: een externe partij, in dit geval de overheid, moet ingrijpen om (de overdracht van)
kindermishandeling te stoppen.
3. Productie van collectieve goederen: jeugdhulp is een collectief goed, het is namelijk voor iedereen toegankelijk.
4. Verdeling en herverdeling van welvaart: armere mensen hebben meer risicofactoren om kindermishandeling te
plegen, daarnaast verschillen de politieke partijen in hun visie over (het aanpakken van) kindermishandeling.
→ Om kindermishandeling op te lossen is er zowel wetenschappelijke kennis als inzet van macht in alle fasen van het
beleidsproces nodig.
Beleid, processen en effecten
Beleid is het streven van actoren naar het bereiken van bepaalde doeleinden met bepaalde middelen en bepaalde tijdskeuzes.
- Voorbeelden van actoren zijn overheidsorganisaties, bedrijven, belangengroepen, politieke partijen maar in dit vak
voornamelijk de overheid.
→ Het geheel van besluiten, plannen en handelen van de overheid is gericht op het veranderen van een bepaalde situatie.
- De aanleiding voor veranderen is een gevolg van een discrepantie tussen de norm en de praktijk/werkelijkheid.
- Discrepantie tussen de norm en de praktijk heeft twee dimensies:
1. Objectieve dimensie waarbij een situatie meetbaar afwijkt van de maat.
2. Subjectieve dimensie waarbij de situatie en de maat verschillend worden waargenomen.
,De beleidswetenschap is een empirische analyse van de gekozen doeleinden, middelen en tijdskeuzes.
→ De beleidswetenschap geeft een beschrijving én verklaring van de (niet-gewenste) effecten van beleid.
- De analyse bestaat uit actoren die betrokken zijn bij beleid én factoren die het handelen van de actoren en de
uitkomsten van beleid beïnvloed hebben.
- Voorbeelden van factoren zijn instituties, economie, ideologie, gebeurtenissen etc.
- Bij het verklaren van de (niet-gewenste) effecten van beleid, worden er verklarende vragen gesteld.
- Voorbeelden van verklarende vragen zijn:
1. Hoe worden probleemdefinities bepaald?
2. Waarom krijgen sommige problemen meer aandacht dan andere?
3. Wie nemen de belangrijkste besluiten en waarom juist die besluiten?
4. Onder welke omstandigheden wordt beleid succesvol uitgevoerd?
5. In welke mate leren beleidsmakers van ervaringen uit het verleden?
- Er bestaan zowel geplande als niet-geplande effecten van beleid.
→ Een voorbeeld is dat de overheid voor minder mensen in de schuldsanering wil zorgen en hiervoor de
schuldsanering een stuk onaantrekkelijker maakt. Het geplande effect hierbij is dat het aantal mensen in de
schuldsanering zakt, een niet-gepland effect hierbij kan zijn dat het aantal kindermishandelingszaken stijgt door
stress binnen de gezinnen.
Er zijn drie verschillende perspectieven op hoe problemen omgezet worden in een beleid, ook wel het beleidsproces
genoemd:
1. Chaosmodellen, zoals garbage can decisionmaking, waarbij toevallige omstandigheden een grote rol spelen bij de
totstandkoming van beleid.
- Volgens het garbage can decisionmaking perspectief komen problemen, oplossingen en beleidsmakers samen
in een soort ‘vuilnisbak’ en komen tot uiting wanneer de omstandigheden hier, bij toeval, voor zorgen.
2. Politieke modellen, zoals het barrièremodel, waarbij beleid als een machtsspel tussen verschillende partijen wordt
gezien.
- Volgens het barrièremodel moet een beleidsprobleem vier barrières door zien te komen om uiteindelijk
omgezet te worden in een beleid, er vindt eigenlijk survival of the fittest plaats.
- De vier barrières zijn (h)erkennen van problemen (agendavorming), afwegen van het probleem en
politieke wensen en verlangens, besluitvorming en uitvoering.
3. Rationele modellen, zoals het fasen- of procesmodel, waarbij besluitvorming over een beleid plaatsvindt op basis van
rationele besluiten en/of wetenschappelijke kennis.
- Het fasen- of procesmodel bestaat uit zes stappen:
1. Agendavorming waarbij er een probleem (h)erkend wordt waar men iets aan wil doen.
2. Beleidsvoorbereiding waarbij het probleem voorbereid wordt op het omzetten van het probleem naar
beleid door verschillende oplossingen voor het probleem te bedenken.
3. Beleidsbepaling waarbij er bepaald wordt welke oplossing/welk beleid het beste past bij het probleem.
4. Beleidsuitvoering waarbij het beleid uitgevoerd wordt.
5. Beleidsevaluatie waarbij het beleid geëvalueerd wordt, onder andere om ervan te leren.
6. Beleidsterugkoppeling waarbij er gekeken wordt of het beleid gewijzigd moet worden waarna er
opnieuw agendavorming plaatsvindt.
→ Door de verschillende perspectieven worden beleidsproblemen op een andere manier waargenomen, het is dus belangrijk
om problemen met de verschillende perspectieven waar te nemen zodat het probleem zo goed mogelijk gezien wordt.
, COLLEGE 2 DE AGENDAVORMING
Er is niet één jeugdbeleid en als er problemen zijn binnen een gezin, komen er veel verschillende organisaties en (sociale)
netwerken bij kijken.
→ Decentralisaties (2015) waarbij gemeenten verantwoordelijk werden voor jeugdzorg, werk en inkomen én zorg aan
langdurig zieken en ouderen.
→ Uitgangspunten voor de decentralisaties:
1. Minder regeldruk
2. Integraal werken waarbij het idee is dat het beter is als één partij verantwoordelijk is voor jeugdhulp in plaats van
allerlei onafhankelijke partijen.
- Gemeenten kopen jeugdhulp in bij stichtingen of marktpartijen.
3. Nadruk op eigen kracht waarbij de gemeenten in eerste instantie uitgaan van de eigen kracht van de hulp vragende,
vervolgens een beroep doen op het sociale netwerk van de hulp vragende en daarna pas algemene/collectieve en/of
individuele voorzieningen inzetten.
→ Individuele hulp is een laatste redmiddel.
4. Bezuiniging
- Alleen de langdurige zorg voor zieke/gehandicapte kinderen wordt nog door de AWBZ-wet gefinancierd.
Werkt het idee van de decentralisaties?
1. De cijfers van het aantal jeugdigen die jeugdhulp ontvangen zijn gestegen in vergelijking met vroeger, dit geeft aan
dat de decentralisaties niet geholpen hebben bij het terugdringen van het aantal jeugdhulpaanvragen.
→ Vroeger ontvingen 1 op de 27 jeugdigen jeugdhulp, nu zijn dat er 1 op de 7,5.
- Een reden voor deze stijging in jeugdhulpaanvragen is dat de definitie van jeugdhulp ambigu is waardoor
jeugdhulp per gemeente verschillend geïnterpreteerd wordt.
- Het ‘verkeerd’ interpreteren van jeugdhulp zorgt ervoor dat sommigen services, zoals examenstress
training, in een aantal gemeenten ook onder jeugdhulp vallen terwijl dit in eerste instantie niet onder
jeugdhulp valt.
- Iets wat ook bijdraagt aan de stijging in jeugdhulpaanvragen is dat gemeenten zelf mogen bepalen of zij de
leeftijd voor het ontvangen van jeugdhulp optrekken naar -9 maanden tot 23 jaar.
2. De kosten voor jeugdhulp zijn opgelopen, ook dit wijst aan dat de decentralisaties niet werken.
De Jeugdwet (2015) heeft een belangrijke rol in het voorkomen/aanpakken van kindermishandeling en -verwaarlozing:
“ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren,
behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale
problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of
adoptie-gerelateerde problemen”
→ De Jeugdwet gaat dus over het bieden van hulp en ondersteuning aan ouders en het aanpakken van problemen die kunnen
leiden tot kindermishandeling, het gaat echter niet over preventie.
Beleidsproblemen
Rationeel gezien is een probleem een discrepantie tussen de norm en de praktijk.
→ Maar, de norm is subjectief omdat de norm kan verschillen per politieke partij en wie heeft er gelijk?
- Voor kindermishandeling is het vaak zo dat alle betrokkenen dezelfde norm hebben.
- Bij het construeren van problemen is het van belang om effectief de rol van cijfers, symbolen en woorden te
gebruiken om het probleem overtuigend te maken.
→ De manier waarop het probleem geconstrueerd is, is bepalend voor de manier waarop het probleem opgelost
wordt.
Kindermishandeling is een wicked problem, dat wil zeggen dat kindermishandeling moeilijk of onmogelijk op te lossen is door
onvolledige, tegenstrijdige en veranderende voorwaarden voor probleemoplossing die veelal moeilijk te identificeren zijn.
→ Verschillende elementen van een wicked problem zijn:
1. Elk wicked probleem is in wezen uniek: elk geval van kindermishandeling is uniek omdat de omstandigheden in elk
gezin net wat anders zijn.
→ Hieruit kan geconcludeerd worden dat ieder gezin een individuele oplossing nodig heeft, maar dit is juist het
laatste redmiddel sinds de decentralisaties.