Hoogeboom, P. & Winkels, J. (2006). Het Didactische Werkvormenboek. Assen: Van Gorcum.
Hoofdstuk 7 Het gebruik van didactische werkvormen
7.1 Effectief gebruik van didactische werkvormen, wat houdt dat in?
Het is belangrijk dat docenten in staat zijn doelgericht en afwisselend verschillende werkvormen te
hanteren (variëren met didactische werkvormen). Omdat:
1. Verschil in leertype tussen verschillende leerlingen.
2. Motivatie verhogen door afwisseling.
3. Verschillende doelen bereiken met verschillende werkvormen.
Door variatie in werkvormen zijn niet alle problemen opgelost, want:
1. Sommige werkvormen stellen hoge eisen aan leerling en docent (rollenspel, groepswerk).
2. Een docent kan te hoge verwachtingen hebben van bepaalde werkvormen.
3. Het vaststellen van het leerresultaat is niet altijd even makkelijk.
4. Werkvormen hebben soms specifieke problemen (samenstellen groep, media, tijdsduur).
5. Een werkvorm kan worden verheven tot doel i.p.v. tot middel.
6. De relatie tussen docent en leerlingen kan soms veranderen.
7. Elk vak kent specifieke eisen, generalisatie is niet altijd mogelijk.
Toch moeten docenten variëren in werkvorm, realisme is geboden. Vaak is er echter niet veel variatie
en overheerst de doceervorm, door: de traditie, de groepering van leerlingen (te grote klassen), het
lesrooster, vrees voor wanorde, meubilair van het leslokaal.
7.2 Het gebruik van didactische werkvormen
In het onderwijsleermodel van Nuy worden verschillende aspecten onderscheiden:
Oriëntatiefase: taakstelling/motivering. Het gaat erom dat leerlingen worden ingelicht over het lesdoel
en dat er belangstelling wordt gewekt. Goede manier: presenteren van een probleem d.m.v.
visualisering, uitdagende/activerende vraag of laten vertellen van eigen ervaringen. Het is van belang
aan te sluiten bij de beginsituatie.
Herhalingsfase: het gaat om het oproepen of opfrissen van relevante voorkennis. Herhaling sluit aan
bij probleem oriëntatiefase.
Verwervingsfase: de kern van het leerproces, het aanbieden van nieuwe info/ervaringen. Er zijn twee
subfasen: ervaren en verwoorden.
Verwerkingsfase: de leerlingen gaan met de verworven kennis oefenen. Kan over meer lessen
plaatsvinden.
Toetsing/evaluatie: de docent gaat na of de leerlingen de kennis/vaardigheden bezitten. Evaluatie
vindt vaak tijdens het hele leerproces plaats d.m.v. een portfolio.
De keuze van een werkvorm wordt bepaald door het doel en de mogelijkheden (gegeven situatie).
7.3 Het kiezen van didactische werkvormen bij doelen
Doelen moeten zo concreet en duidelijk mogelijk zijn. De keuze voor een doel en werkvorm wordt
bepaald door de aard van de doelen en de voorkeur van de docent. De Block en Saveyn
onderscheiden de volgende doelen:
Weten: vertellen, doceren, tentoonstelling, enquête, gesloten opdrachten, debat, instructie.
Inzien: onderwijsgesprek, demonstratie, leergesprek, debat, discussie, groepswerk.
Toepassen: groepswerk, rollenspel, simulatie, gevals-/incidentmethode, practicum, stage.
Integreren: groepswerk, stage, acties, projectwerk.
Boekaerts heeft didactische werkvormen geordend als functie van de leerprocessen die erdoor op
gang worden gebracht. Er zijn drie groepen:
Werkvormen die het begrijpen bevorderen (doceren, demonstratie, spreekbeurt, film)
Werkvormen die het integreren bevorderen (gesprek, interview, verzamelmethodes)
Werkvormen die gericht zijn op analyseren en oplossen van problemen (discussie, debat,
drama, doetaken).