Samenvatting Business Research Methods 1
Hoorcollege 1, Bedrijfskunde als wetenschap en praktijk
2 typen onderzoek: Fundamenteel & Toegepast onderzoek
Fundamenteel = theorie, ontwikkeling en theorie testen. Bijdragen aan een debat. Je doet onderzoek
omdat er nog te weinig bekend over is. Bijvoorbeeld kijken vanuit een kloof (research gap) of
problematiseren. (bestaande literatuur is tegenstrijdig). Het proces hiervan:
Toegepast = probleem, oplossing en ontwerp gericht onderzoek. Het proces hiervan:
Hangt samen met: Empirische cyclus (fundamenteel) & Probleem oplossingscyclus (toegepast)
Performance gap; een bedrijfsprobleem, een bedrijfsproces of -systeem wat niet optimaal is ten
opzichte van de verwachtingen (kwaliteit, kosten, snelheid levering, etc.). Eerst naar het probleem in
het bedrijf kijken, en daarna pas in de literatuur kijken.
Onderzoeksvragen kun je heel erg specifiek en precies hebben (ingezoomd), maar je kunt ook naar
het grotere beeld kijken op hoog niveau (uitgezoomd) > vind het perfecte midden voor je
onderzoeksvraag.
3 typen doelen onderzoeksvraag:
- Beschrijvend; bepaalde mensen, situaties of gebeurtenissen in kaart brengen
- Exploratief; begrip krijgen van een bepaald fenomeen/situatie
- Verklarend; uitleggen van een relatie tussen 2 variabelen. Waarom leidt A tot B? Of hoe leidt
A tot B?
,Samenvatting Business Research Methods 1
Je kan X-gecentreerd, Y-gecentreerd of X&Y-gecentreerd zijn in je onderzoeksvraag.
Gesloten vraag (testen) = hoe leidt A tot B?
Open vraag = waarom is in deze organisatie de performance hoog? (nieuwe dingen uitzoeken)
Onderwerp en domein kun je smal of breed bekijken. Beide smal is het vaak niet relevant voor
mensen, en beide breed is vaak niet haalbaar. Idealiter zit je in het midden 1 breed en 1 smal, om
goede vragen te kunnen stellen.
Domein = setting/context waar onderzoekt zich bevind (bijv. Nederlandse banken, ABN-AMRO (heel
specifiek) of organisaties (heel breed)).
Onderwerp = bijv. bedrijfsperformance heel breed, alleen naar turnover kijken is smal.
Hoorcollege 2
Empirische cyclus keuzes:
- Deductie: gebaseerd op bestaande kennis en ervaring. Over deze principes is geschreven en
kun je teruglezen. Bestaande theorieën testen, gebruik data om te evalueren of je
hypothesen geldig zijn. Generaliseert van algemeen naar specifiek. (Hypothese)
- Inductie: niet laten leiden door wat er bekend is in de boeken, maar je laat leiden door wat je
om je heen ziet. Daarmee een heel nieuw concept uitvinden. Nieuwe theorie ontwikkelen,
gebruik data om fenomeen te onderzoeken. Generaliseert van specifiek naar algemeen
geldend. (Propositie)
Proposities & hypothese = een statement waarmee je een fenomeen kunt uitleggen, door deze aan
elkaar te relateren. Voorbeeld: hoe hoger het salaris, hoe harder mensen werken. Deze
theorie/relatie kun je testen vanuit de theorie. Bij deductie is het hypothese en bij inductie is het
propositie
Verificatie = iets wat overeenkomt aan de theorie. Bijvoorbeeld: alle zwanen zijn wit > je ziet 100
witte zwanen op een dag om dit te bewijzen.
Falsificatie = theorie weerleggen met een bewijs. Veel sterker dan verificatie. Sommige concepten
zijn niet te falsificeren. Bijvoorbeeld: alle zwanen zijn wit > wanneer je 1 zware ziet is de hele theorie
al weerlegt (sterker)
Kwalitatief onderzoek = de diepte in gaan om beter te begrijpen. Als mensen het werk niet leuk
vinden (kwantitatief) kun je dit verder uitdiepen door naar verschillende factoren te gaan. Richt zich
op bepaalde eigenschappen van een fenomeen. Theorie ontwikkelen. Alleen in woorden en beelden
te vatten, niet in cijfers. > Holistische beschrijvingen (thick descriptions):
- Meningen, gevoelens, percepties, emoties, etc. kun je niet kwantificeren en kan alleen door
middel van kwalitatief onderzoek in kaart gebracht worden. Door te praten en observeren
proberen te begrijpen.
, Samenvatting Business Research Methods 1
- Ook wanneer dingen te complex zijn
- Een onbekende black box (tussen actie en reactie kijken) wilt openen zal je kwalitatief
onderzoek moeten doen.
- Onbewuste dingen (taken for granted assumptions),
- Meerdere kanten aan hetzelfde fenomeen
- Se context een belangrijke rol speelt hoe men iets ervaart (lived experience).
Kwantitatief onderzoek = hoe vind je je werk van schaal 1 op 10
Combinatie is ook mogelijk van kwalitatief en kwantitatief onderzoek:
(beide tegelijk)
(om en om)
Filosofie:
Mensen nemen dingen op verschillende manieren waar. Je kunt niet altijd iemands oren/ogen
vertrouwen. 3 aspecten in onderzoeks-filosofie:
- Ontologie = hoe je de werkelijkheid ziet
- Epistemologie = hoe wij kennis op een of andere manier tot ons kunnen nemen
- Axiologie = de rol van waarden in onderzoek. Als je milieu heel belangrijk vind, kun je dit
meenemen.
Paradigma = een combinatie van hoe je bovenstaande aspecten ziet. Hoe kijk je naar de
wereld en hoe kun je dingen bepalen?
2 Paradigma’s:
- Positivisme = Bepaalde wetten die altijd zo zullen zijn zoals zwaartekracht, aarde draait om
de zon etc. Deze wetten zijn getest, en zullen altijd zo zijn. Positivistisch onderzoek draait om
generalisaties / wetten maken. Dit zie je binnen disciplines als HRM of SCM
- Interpretivisme = Het belang van interpretatie is groot. Gezamenlijk maak je regels over
wanneer iets geldt, en deze regels kunnen in de loop der tijd ook aangepast worden. Als je de
regels kent kun je pas het beste meedoen. (door het spel mee te spelen begrijp je het beter).
Gebaseerd op betekenisstructuren wat mensen zien. Geld is eigenlijk gewoon een papiertje,