Internationale organisaties
,IO’s in de wereldpolitiek deel 1
Een institutie is een geheel van normen, regels en praktijken die gedrag en verwachtingen
vormgeven, zonder noodzakelijkerwijs het fysieke karakter van een internationale organisatie te
hebben. Een set van regels dat sociale en politieke praktijken organiseert.
Io’s zijn instituties, een institutie is een beleidsorgaan met normen, regels en praktijken,
bijvoorbeeld de g7 etc. onderscheid tussen igo en ingo. IGO’s: drie staten of meer, het moet een
formele multilateraal initiatief zijn, dus met verdragen etc. ofwel een instituties met formele
procedures, drie of meer staten, dus er moet echt een formele structuur te vinden zijn in een
oprichtingsverdrag. Vast hoofdkantoor en bureaucratie etc., dat heeft een institutie niet. IGO’s zijn
internationale rechtspersonen. Ze hebben bepaalde rechten en bepaalde plichten. Gebaseerd op de
aanname dat staten een echte juridische kamer hebben in de internationale politiek.
Categorisering:
- Lidmaatschap. Is het universeel? Dus iedere staat kan in principe lid worden, bijvoorbeeld de
VN. Of beperkt? Een specifieke groep van staten kan lid worden, bijvoorbeeld de EU.
Lidmaatschap voor een regionale organisatie is een politieke beslissing, niet per se gebaseerd
op grondgebied, maar toch beperkt.
- Taken. Waar houdt de organisatie zich mee bezig. Je kan beperkt ergens mee bezig zijn,
bijvoorbeeld vrijhandel dus de WTO. Of alomvattend een IO die zich bezig houdt met veel
verschillende thema’s, bijvoorbeeld de VN.
- Functie. Wat voor soort organisatie? Bijvoorbeeld een programma-organisatie, een
organisatie die beleid, regels en normen maakt, bijvoorbeeld tegen kinderarbeid. Of
operationele organisatie, toezien op de uitvoering en de naleving van die regels, bijvoorbeeld
de IAEA, voor atoom energie. Niet altijd scherp te onderscheiden, soms ook overlappend.
- Gezag. Wat is gegeven aan de internationale organisaties. Wat mogen ze wel en niet doen
van de staten die ze hebben opgericht. Intergouvernementeel, interventie van staten op
basis van soevereine gelijkheid, vaak unanimiteit, iedereen kan een besluit tegenhouden.
Ook wel horizontaal gezag. Ook soms een supranationaal gezag, een orgaan die namens de
staten een besluit kunnen nemen, zonder dat staten het tegen kunnen houden. Bijvoorbeeld
de Europese commissie. Ze zijn autonoom.
Kenmerken:
- Regionaal.
- Meeste na de tweede wereldoorlog opgericht.
- De meeste organisaties zijn vrij klein en heeft slechts enkele staten als leden.
- Een beperkt en een specifiek mandaat, vaak veel gerichter tot een bepaald onderwerp.
- De meeste organisaties zijn in Europa te vinden.
NGO’s
NGO’s zijn particulieren, vrijwilligersorganisaties waarvan de leden individuen of verengingen zijn die
samenkomen om een gemeenschappelijk doel te bereiken. Het grote verschil is dat ze door private
actoren worden opgericht. Burgers zien een bepaalde misstand dus we richten een organisatie op,
soms ook internationaal. Twee types:
- Operationeel. Delen van beleid van staten uitvoeren, bijvoorbeeld
ontwikkelingssamenwerking. Bijvoorbeeld subsidies krijgen om bepaalde dingen te doen.
, - Activistisch. Vooral bezig om landen bewust te maken van bepaalde problemen in de wereld
en op te roepen tot actie.
Je kan profit orientated bekijken, maar dat doen we niet in deze cursus. Niet opgericht door een
staat en heeft een hele andere taak dan non-profit.
Internationaal regime
Het gaat erom dat staten en andere actoren samenwerken op een bepaald thema en als je kijkt naar
de klassieke definitie gaat het om impliciete of expliciete normen, regels en principes en procedures.
- Principes, dat gene wat je voor waar houdt.
- Normen komen uit principes voort.
- De regels komen uit normen voort, je moet iets doen.
- Decision making procedures, dus besluiten die worden genomen.
Een voorbeeld van het nucleaire non-proliferatie regime. Het verdrag is gebaseerd op die vier
aspecten. Principes; proliferatie van kernwapens moeten tegen worden gegaan, omdat de kans op
oorlog groter is als er meer kernwapens zijn, dit is een aanname, maar ieder land heeft wel recht op
kernenergie. Normen: als het principe is dat proliferatie niet goed is, de verplichting aan niet
kernwapen landen om geen kernwapens te krijgen of willen. Een regel is dan bijvoorbeeld de export
van kernwapens controleren. Besluiten zijn dan elke 5 jaar kijken hoe het gaat etc., dus een
procedure.
Global governance
Heeft te maken met globalisering en kwam op in de jaren 90. Meer ruimte na de koude oorlog voor
globalisering. We hebben niet bereikt wat willen bereiken met igo;s, we hebben ngo’s nodig, dus
allerlei initiatieven op verschillende gebieden. De ngo’s kregen steeds meer ruimte hiervoor. De VN
kon niet alle beloftes waarmaken, dus nood hoog voor ngo’s. Global governance nam dus toe.
1. Meer complexe mondiale problemen.
2. Groei aantal niet-statelijke actoren.
3. Erkenning van de beperkingen van het multilaterale stelsel.
Global governance is staten als niet-statelijke actoren hebben een heel netwerk en houden zich bezig
met de problemen in de wereld. Een academische definitie is informeel en formeel ideeën die gaan
over grens overstijgende problemen. Niet 1 organisatie aan te koppelen, meer het samenspel en het
managen van de globalisering.
De som van se informele en formele ideeën, waarden, normen, procedures en instituties die alle
actoren helpen identificeren en begrijpen en grensoverschrijdend problemen aan te pakken.
De IO’s
Drie belangrijke kenmerken:
1. Verplichtingen. De regels waar staten zich aan moeten houden en accepteren. Directe en
indirecte verplichtingen. Directe zijn opgenomen in een oprichtingsverdrag. Indirecte
verplichtingen vloeien voort uit de besluiten die genomen worden en zijn bijvoorbeeld
juridisch bindend. De bevoegdheid wie de verplichtingen mogen opleggen staan in het
handvest.
2. Naleving. Staten treden bewust wel of niet toe bij een IO. Je kan landen niet dwingen om lid
te worden. Je treedt dus bewust toe. Je accepteert dus de regels. En je kan kiezen of je de
regels dan ook bewust volgt. De organisaties beïnvloeden de staten en daarbij de naleving,
, soms ook wel subtiel, ze geven de omgeving vorm waarin staten opereren. Organisaties
hebben invloed op de normen van staten, door lid te zijn van een organisatie komt er een
realiteit waarbij nieuwe normen ontstaan en er nieuwe gedragsregels komen waar staten
zich aan houden.
3. Afdwinging. Meest problematische deel van IO’s. Hoe kun je er voor zorgen dat staten die de
regels niet naleven gestraft worden? De meeste organisaties hebben de middelen niet om
regels af te dwingen. De meeste staten houden zich wel aan de regels, complience without
enforcement, je bent niet voor niks lid van een organisatie, dus je mag er van uit gaan dat de
meeste staten goed van wil zijn.