Samenvatting
Rechtsoriëntatie
mr. dr. G.W. van der Voet
Raoul Stevens
1-9-2016
Inleiding Recht
,1. Terreinverkenning
1.1 Rechtsbronnen
Rechtsbronnen vormen de identificatie aan de hand waarvan we rechtsregels kunnen onderscheiden
van de overige in onze maatschappij geldende regels van moraal, fatsoen en religie. Alle regels die uit
deze bronnen voortvloeien, zijn rechtsregels, regels die behoren tot het positieve recht. Er is in de
Nederlandse samenleving, en in het bijzonder onder de rechtsgeleerden, een soort consensus
(overeenstemming) ontstaan dat we de volgende bronnen als rechtsbronnen beschouwen:
De Wet
De Gewoonte
De Rechtspraak
Het Verdrag.
1.1.1. Wet
De wet vormt in Nederland de belangrijkste rechtsbron: Het bestaat uit wet in materiële zin en wet in
formele zin.
Wet in formele zin: Ieder gezamenlijk besluit tussen de regering en Staten-Generaal dat volgens een
bepaalde procedure tot stand is gekomen. In art. 81 van de Grondwet en in Reglementen van Orde
van Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangegeven hoe een wet in formele zin tot stand
komt.
Zowel regering als de Tweede Kamer heeft een recht van initiatief, d.w.z. het recht om
wetsvoorstellen in te dienen -> hieraan gaat een lange voorbereiding vooraf.
1. Wetsvoorstel wordt ontworpen op departement van de minister die over het onderwerp gaat
waarop het wetsvoorstel betrekking heeft.
2. Onderwerp wordt behandeld in Ministerraad.
3. Raad van State geeft vervolgens advies.
4. Wetsvoorstel ingediend bij Tweede Kamer, die een speciale commissie (voorlopig) Verslag laat
opstellen.
5. Regering reageert met een Memorie van Antwoord.
6. Openbare behandeling in de Tweede Kamer, waarbij de minister het voorstel verdedigt. Tijdens
behandeling nog amendementen indienen.
7. Openbare behandeling Eerste Kamer. Waarbij belangrijkste verschil geen amendement.
8. Wetsvoorstel voorgelegd aan Koning(in) voor bekrachtiging.
9. Ten slotte bekendmaking door publicatie in Staatsblad. Daarna treedt wet in werking en krijgt
‘kracht van wet’
Wet in materiële zin: De wet in formele zin moet je goed onderscheiden van de wet in materiële zin.
Hieronder valt iedere naar buiten werkende, algemene, de burges bindende regeling, die uitgaat van
een daartoe bevoegd overheidsorgaan. Aangezien een groot gedeelte van de wetten zowel aan de
ene als aan de andere omschrijving voldoet, zijn er drie categorieën wetten:
Wetten in (bloot) formele zin: bijv. begrotingswet en goedkeuringswet van verdrag.
Wetten in (bloot) materiele zin: bijv. de APV (Algemene Plaatselijke Verordening).
Wetten in formele en materiële zin: bijv. BW, Wetboek van strafrecht en Opiumwet).
Hiërarchie in wetgeving:
,1. Hogere wet gaat voor een lagere;
2. Latere wet gaat voor een eerdere;
3. Bijzondere wet gaat voor een algemene.
In art. 120 Grondwet staat beschreven dat een wet in formele zin niet aan de Grondwet getoetst mag
worden.
Codificatie: het vastleggen van de gehele rechtsstof in wetboeken.
Leer van de scheiding der machten: de gedachte dat de wet de enige rechtsbron is en de daarmee
gepaard gaande overtuiging dat de rechter zicht tot een letterlijke toepassing van de wet zou moeten
beperken, is sterk beïnvloed door de theorieën van Montesquieu (1689-1755).
Scheiding der machten:
Wetgevende macht: Regering en Staten-Generaal.
Uitvoerende macht: Regering.
Rechterlijke macht: Rechtspraak.
1.1.2. Gewoonte:
De wet is een belangrijke vorm van recht, maar zeker niet de oudste. De gewoonte is veel ouder.
Gewoontevorming is een bijzonder verschijnsel. Overal waar mensen samenkomen, ontstaan vroeg
of laat bepaalde gewoonten, vaste gedragspatronen. Waar een samenlevingsverband van mensen is,
ontstaat ook recht.
Vereisten voor gewoonterecht zijn:
Herhaling van gedragingen (een vaste gedragslijn)
Overtuiging dat men zich zo hoort te gedragen als gevolg van een rechtsplicht (opinio
necessitatis).
Het eerste punt, spreekt voor zichzelf. Van een gewoonte kan alleen maar sprake zijn, wanneer iets
meerdere keren (regelmatig) voorkomt.
Het tweede punt, behoeft enige uitleg. Gewoonte kan alleen maar tot recht worden wanneer die
gedragingen gepaard gaan met de overtuiging dat wat er gebeurt ook zo behoort te gaan en
desnoods via de rechter zou afgedwongen moeten worden. Feitelijke herhaling is dus wel
noodzakelijk, maar nog niet voldoende voor de vorming van gewoonterecht.
V.B. Neem de smokkel van goederen of drugs over de grens. Het gaat hier om iets dat ongetwijfeld
vaak voorkomt; het is een herhaling van gedragingen die waarschijnlijk al honderden jaren
plaatsvinden. Maar kan het ooit tot een rechtsgewoonte worden? Dat is niet mogelijk, omdat die
herhaling van gedragingen altijd plaats vindt in het besef dat men niet zo behoort te gedragen.
1.1.3. Rechtspraak
Het is de taak van de rechter om de wet uit te leggen. Dit resulteert in een rechterlijke uitspraak of
een vonnis. Rechtsregels zijn abstract van aard: Zij zijn van toepassing op een ieder en op alle
gevallen die aan in de rechtsregel genoemde voorwaarden voldoen. Er is sprake van vaste
jurisprudentie als uitspraken een bepaalde in de rechtspraak steeds wordt gevolgd.
Rechtsongelijkheid: verschillende beslissingen in soortgelijke gevallen.
Rechtsonzekerheid: onzekerheid over de uitkomst van een juridische procedure.
Aangezien het tot de taak van ons hoogste rechtscollege, de Hoge Raad (HR), behoort om de
rechtseenheid en de rechtszekerheid in de rechtspraak te bewaken, zijn vooral diens uitspraken, ook
wel arresten genoemd, van belang. Veel van deze arresten en ook andere voor de rechtspraktijk van
2
, belang zijnde rechterlijke uitspraken, worden daarom gepubliceerd, zodat iedereen er kennis van kan
nemen. De Nederlandse Jurisprudentie (NJ) is een van de belangrijkste vindplaatsen hiervan.
Rechterlijke uitspraken (vooral die van de Hoge Raad) zijn tegenwoordig ook online te vinden op
www.rechtspraak.nl
1.1.4. Verdrag:
Verdrag staat boven andere rechtsbronnen.
Een bilateraal verdrag is een verdrag tussen 2 landen. Een multilateraal verdrag is een verdrag
tussen meer dan 2 landen.
Totstandkoming verdrag:
1. Onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van staten.
2. Inhoud wordt vastgesteld en ondertekend door ministers.
3. Goedkeuring door Staten-Generaal d.m.v. goedkeuringswet of stilzwijgende goedkeuring (art. 91
lid 2 Grondwet)
4. Eventueel oorkonde van bekrachtiging (ratificatie), dan bekendmaking in tractatenblad.
1.2. Onderscheidingen in het recht
Traditioneel worden in het Nederlands recht de volgende onderscheidingen aangebracht:
Objectief en subjectief recht
Materieel en formeel recht
Publiek en privaatrecht
1.2.1. Objectief en subjectief recht
Objectief recht is het geheel van normen en regels dat uit ons land erkende rechtsbronnen
voortvloeit. Het is een samenstel van rechtsregels dat de samenleving ordent.
Subjectief recht is het concrete recht van een bepaald persoon, een persoonlijke bevoegdheid.
Uit objectief recht vloeien subjectieve rechten voort.
1.2.2. Materieel en formeel recht
Materieel recht is inhoudelijk van aard en omvat rechten en plichten en geboden en verboden.
Formeel recht is procedureel van aard en heet ook procesrecht. Het geeft aan hoe men moet
procederen, voor welke rechter men moet dagvaarden en welke termijnen er zijn.
1.2.3. Publiek en Privaatrecht
Bij privaatrecht (ook wel burger/civiel) gaat het om de relatie tussen burger en burger. Dit is
horizontaal.
Het omvat:
Algemeen vermogensrecht (goederenrecht en verbintenissenrecht)
Familierecht
Arbeidsrecht
Huurrecht
Ondernemingsrecht
Bij publieksrecht gaat het om de relatie tussen overheid en burger. Dit is verticaal.
Het omvat:
Strafrecht
3