College 1: Introductie
Economie = wetenschap die menselijke behoeftes bestudeerd, keuzes van de mensen
Creatieve economie & Cultuurbeleid gaat over de (maatschappelijke & economische)
waarde van kunst, creativiteit en cultuur. En hoe we dat organiseren in de markt.
Kunst, cultuur en de creatieve industrie in overheden:
- Rijk: aanbod
- Provincie: regionale spreiding
- Gemeente: afname, de grootste investeerders in de cultuursector
Kapitalisme = alles wat je nodig hebt om producten en diensten te maken is in handen van
particulieren, oftewel de vrije markt. (Denkers die hier over nadenken zijn Raworth &
Picketty).
Voordelen: Nadelen:
- Democratie - Diepe recessies kunnen voorkomen
- Innovatie - Oneerlijke verdeling van rijkdom
- Politiek stabieler - Monopolies
- Welvaart is hoger (rijker en gezonder) - Te veel druk op groei/welvaart (bv niet klimaat)
Vrije markt Economie Overheidsbeleid
- Vraag en aanbod - Wet- en regelgeving
- Markten - Verdeling inkomen
- Schaarste - Publieke goederen
- Concurrentie - Subsidies
- Prijsmechanisme - Randvoorwaarden voor markteconomie
- Winst en nuts -maximalisatie - Welzijn
- Welvaart
College 2: Creatieve stad, creatieve klasse en creatieve industrie
Richard Florida, ‘Rise of the creative class’ = schreef een boek, kijkt naar welvaart van
stad. Voor een welvarende stad heb je creativiteit en de 3 T’s nodig:
1. Talent, opleiding
2. Tolerantie, diverse gemeenschap
3. Technologie, infrastructuur
Figuur = de kern van de creatieve werkvelden >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>
- Eerst komen de core creatieve fields in een stad en daarna volgen alle
andere ondernemingen
Gentrificatie = proces van opwaardering van stad > stijgen vd prijzen
(panden etc.) > verdringen van armere mensen incl. de creatieve > ‘Flight of
the creative class’
Kritiek op Florida: constateringen zijn anders dan maakbaarheid
Charles Landry, De Creatieve Stad = boek, het ‘creatieve kapitaal’ van de bewoners
gebruiken voor de stad, iedereen is creatief
, Ezelbruggetje: Landry, denkt over
een land, dus iedereen is creatief
Florida, denkt alleen over 1 staat na
van heel Amerika, dus alleen een
CREATIEVE KLASSE V.S. CREATIEVE STAD kleine selectie van een stad
Florida = praat over creative core
Landry = praat over gehele samenleving, ook ‘gewone’ burgers zijn creatief
Culture industrie = wel betekenis, niet functioneel, film, games, muziek, kunst
Creatieve industrie = functioneel met culturele input, architectuur, reclame, mode, dat wat
een machine niet kan, scheppen van originele objecten en ideeën
Creatieve klasse = iedereen die bezig is met vernieuwing, deze klasse is heel mobiel (een
andere stad (bv. Parijs) is leuker / goedkoper, gaan ze meteen weg uit bv. Amsterdam, dit zorgt
voor onderlinge internationale strijd)
Kenmerken van de creatieve en culturele producten:
- Aanbod is hoog - Sterke concurrentie
- Markt is onzeker - Kennis - & arbeidsintensief
- Drager van betekenis - Ervaringsgoederen: productie en
- Maker is herkenbaar consumptie vinden tegelijk plaats
De wet van vraag en aanbod geld niet voor creatieve en culturele producten want:
- Smaak is rationeel en kennisafhankelijk
- Producten willen niet alleen maar winst
- Soms zijn het collectieve producten
- Externe effecten in de productie en consumptie
An Moons, vind dat een creatief ondernemer een open en creatieve mindset heeft, kansen
ziet in de markt en risico’s durft te nemen.
Arja Klammer, vind dat een cultureel ondernemer ondernemende kwaliteiten moet
hebben, die goed zijn voor het culturele veld waarin hij/zij zich bevindt.
College 3: Economie en staatsinrichting
Klassieke school, gericht op een economische groei. Het najagen van eigenbelangen door
individuele economische actoren, leidt tot maximale nationale rijkdom. Deze paradox wordt
mogelijk gemaakt door concurrentie.
- Adam Smith, De onzichtbare hand is als iedereen zijn eigenbelang nastreeft, er
uiteindelijk een positieve uitkomst ontstaat. Dit komt door het prijsmechanisme en het
zelfregulerende systeem van de markt. Smith zat op de vraag lijn.
- Say’s law is gaan voortborduren op Smith:
o Lange termijn economie, Say had vertrouwen in economie
o Vrije markt (= hoe meer er wordt geproduceerd, hoe meer economische groei).
Zo ging geld rollen.
o ‘Elk aanbod schept zijn eigen vraag’, Say zat op aanbod lijn.
o Input is output, wat ik uitgeef is het inkomen van een ander
o In the long run, it will all adjust, mijn inkomen is ook mijn koopkracht
o Weinig overheidsbemoeienis
Neoklassieke manier van kijken naar economie:
- Alfred Marshall, zat meer op de consument.
o De keuze van de consument bepaald ontwikkelingen van de markt