Samenvatting – approaches to
psychology (Glassman & Hadad)
Chapter 1 – Behaviour and psychology
1.0 Introductie
Mensen hebben gezocht naar manieren om de wereld te begrijpen en daarmee het gedrag
van individuen. Dit staat centraal in de gedragswetenschappen. Twee theorieën die
voorgingen aan de psychologie zijn de astrologie en de frenologie. In deze theorie werd
gekeken naar de relatie tussen de mentale vaardigheden en de vorm van iemands schedel.
In tegenstelling tot deze theorieën kijkt psychologie naar systematische observatie om naar
het gedrag te kijken.
Psychologen ondervinden enkele uitdagingen. Deze verschillen ten opzichte van andere
disciplines omdat er gekeken wordt naar de interactie tussen levende wezens. Er staan 4
uitdagingen centraal:
- complexiteit. Een systeem waarin veel individuen interacteren met elkaar. Deze diversiteit
maakt het voor onderzoekers lastig het gedrag volledig te begrijpen. Deze interacties leiden
tot nieuwe patronen of fenomenen die niet gevonden kunnen worden op individueel niveau.
- zelfbewustzijn. De capaciteit van individuen om hun eigen gedrag te observeren.
Onderzoekers zelf produceren ook gedrag. Het nadeel hiervan is dat er bepaalde
vooroordelen ontstaan. Als psychologen hun eigen gedrag observeren, zullen ze onbewust
hun eigen gedrag mis interpreteren om deze te laten passen in hun theoretische ideeën.
- reactiviteit. De neiging van participanten om zich anders te gedragen wanneer ze er
bewust van zijn te worden geobserveerd. Om dit gedrag betrouwbaar te observeren moeten
psychologen daarom gecompliceerde onderzoeksdesign toepassen.
- causaliteit. Het is soms lastig om de oorzaken van gedrag te onderzoeken. Om goed het
gedrag te begrijpen moet naar de factoren gekeken worden die een bepaalde uitkomst
opleveren.
1.1 Why different approaches?
Door de complexiteit die komt kijken bij het observeren van gedrag, zijn er verschillende
benaderingen ontwikkelt die ons helpen bij het begrijpen van gedrag. Voor alsnog bestaat er
geen theorie die alle aspecten van gedrag overkoepeld. In plaats daarvan worden in dit boek
5 fundamentele benaderingen besproken die veel aspecten van de menselijke ervaring
omvat.
Veel individuen hebben de neiging om aan te nemen dat onze waarnemingen gebaseerd zijn
Timothy Voorbij – Introductie gedragswetenschappen – Universiteit Utrecht
,op wat we ervaren. Dit is een naïeve realiteit. Het proces van waarnemen is echter veel
complexer en wordt perceptie genoemd. Dit is het proces van het selecteren en
interpreteren van informatie van de wereld die we ervaren door onze zintuigen. Elke dag
ervaren we dit proces door bijvoorbeeld iets te ruiken, horen of zien. Onze hersens hebben
niet de capaciteit om alles waar te nemen. Daarom selecteren we bepaalde aspecten van
een situatie, terwijl we andere negeren. Dit wordt selectieve oplettendheid genoemd.
Wanneer waarnemingen worden bepaald door externe factoren (geluiden, geuren) na het
selectieve proces, wordt gesproken van een bottom-up proces. Daarnaast kan onze
perceptuele ervaring worden beïnvloed door interne factoren, zoals ervaringen en
verwachtingen. Dit wordt een top-down proces genoemd.
De context waarin we naar situaties kijken is heel belangrijk voor wat we waarnemen. Hier
staan ambigue figuren centraal voor. Die is een visuele stimulus die op meerdere manieren
kan worden waargenomen. Hier zijn enkele voorbeelden van:
Zie je bijvoorbeeld een kat of een muis? Hoeveel zwarte stippen zie je? Zie je een vierkant in dit
figuur eruit springen?
De actieve en creatieve natuur van perceptie wordt de gestalt theorie genoemd. Dit houdt in dat we
geneigd zijn om onze zintuigelijke waarneming te ordenen door middel van verschillende principes.
Eén van deze principes is gelijkenis. We groeperen gelijke objecten samen. Een tweede principe is
om objecten die dicht bij elkaar staan samen te nemen. Dit wordt nabijheid genoemd. Daarnaast
maken we betekenisvolle patronen van complexe elementen die in eerste instantie niet bij elkaar
horen. Dit fenomeen noemen we sluiting. We vullen incomplete patronen aan om een
samenhangend geheel te krijgen, zoal s het plaatje hierboven van het vierkant.
Eerder gaven we aan dat onze perceptie kan worden beïnvloed door interne factoren zoals
ervaringen en verwachtingen. Als onze ervaringen en kennis groeien maken we complexere
structuren, genaamd schemata. Dit is een mentaal raamwerk waarin we kennis, gedachtes en
ervaringen samenbrengen en als gids dienen voor ons gedrag.
Voorbeeld: doordat we een bepaalde schema hebben van een restaurant weten we hoe we ons
moeten gedragen. Door ervaringen en kennis weten we dat we eten moeten bestellen en als we
klaar zijn dit moeten betalen. De schemata is dan een script voor onze gedragingen.
Dit een vrij simpel voorbeeld, maar er zijn complexere structuren. Daarnaast verschillen de schemata
per persoon, per tijd en per samenleving. Ook hoeven schema’s niet per se goed of fout te zijn. Het
Timothy Voorbij – Introductie gedragswetenschappen – Universiteit Utrecht
,kan zo zijn dat een schemata gebouwd is op een valse of inaccurate aanname. Dit zien we namelijk
terug in stereotyperingen. Dit is een generalisatie van alle individuen van een bepaalde groep die
vaak inaccuraat en over gesimplificeerd is. Schemata dragen dus het risico om een verstoorde
perceptie van de wereld weer te geven.
De kans om deze storingen te herkennen wordt verkleind door het fenomeen genaamd confirmation
bias. Dit houdt in dat we de neiging hebben om informatie waar te nemen die onze gedachtes
bevestigen en contrasterende informatie te negeren. We willen in dit geval graag onze schemata
ondersteunen. Hoe zekerder we zijn van onze opvatting, des te groter de kans is dat er een
verstoorde perceptie van de realiteit ontstaat. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat we minder snel
geneigd zijn naar uitspraken te zoeken die onze visie tegenspreken. Dit hoeft echter niet te
betekenen dat schemata ongewenst zijn. Het helpt ons dagelijks om sociaal te handelen in bepaalde
situaties. Het geeft ons grip om alle informatie uit de complexe wereld te organiseren, selecteren en
interpreteren. Anders zouden we nooit in staat zijn om alle informatie te verwerken. Het begrijpen
van het perceptuele proces stelt ons instaat om inaccurate waarnemingen te vermijden.
De verschillende percepties die individuen hebben kunnen een verklaring bieden voor de
verschillende benaderingen in de gedragswetenschappen. Onderzoekers hebben bepaalde aspecten
van het gedrag geselecteerd en daar een theorie omheen gebouwd. De keuzes die onderzoekers
maken worden bepaald door de interesses van de onderzoeker, de theoretische aannames en
andere aspecten van iemands schemata. Wat onderzoekers bestuderen is dus direct afhankelijk van
het proces van perceptie.
Er is nog geen sprake van psychologische benadering. In plaats daarvan zijn er 5 afzonderlijke
banderingen die elkaar deels tegenspreken: biologische, cognitieve, behavioristische,
psychodynamische en humanistische benadering. Hoewel ze elkaar tegenspreken hoeft dit geen
teken van zwakte te zijn. Integendeel, het kan juist gezien worden als een voordeel. Er is sprake van
complementariteit. Dit houdt in dat er verschillende bruikbare modellen (benaderingen) zijn die iets
bijdragen aan de psychologie, maar lastig te verenigen zijn. Het gaat er daarom niet om welke
benadering beter is dan de andere, maar het gaat om het feit dat ze elkaar aanvullen door naar
verschillende aspecten van gedrag te kijken.
Het proces van perceptie helpt ons om de verschillende benaderingen te begrijpen, maar we moeten
daarnaast ook rekening houden met de sociale context waarin de theorieën werden gevormd. Om
elke benadering te begrijpen, moet rekening worden gehouden met de culturele context waar de
grondleggers in leefden. In elke cultuur is een bepaald menselijk gedrag dat verschilt per
samenleving. Hierdoor zijn er andere verklaringen en raamwerken voor gedragingen. Dit is belangrijk
om te onthouden bij het bespreken van de verschillende benaderingen.
1.2 The originis of psychology
De discipline van psychologie is pas ontstaan aan het einde van de 19 e eeuw. De psychologie
is ontstaan uit de filosofie en natuurwetenschappen. De filosofie heeft zich beziggehouden
met het begrijpelijk maken van de sociale wereld en de natuurwetenschappen hebben ook
bijgedragen aan het bestuderen van de natuurlijke wereld. Twee mannen staan centraal bij
de oorsprong van de psychologie. William James heeft met zijn werk Principles of
psychology veel bijgedragen aan de psychologie. Daarnaast heeft hij de benadering van het
Timothy Voorbij – Introductie gedragswetenschappen – Universiteit Utrecht
,functionalisme bedacht. Deze benadering focust zich op de processen van de geest. Een
andere pionier van de gedragswetenschappen is William Wundt. Hij focuste zich op de
experimentele psychologie met nadruk op de zintuigelijke basisprocessen. Daarnaast heeft
hij bijgedragen aan de benadering van het structuralisme. Deze benadering onderzoekt de
processen van de geest door middel van de introspectische methode. Hiermee wordt
gepoogd eigen gedachtes, gevoelens en herinneringen te overdenken.
1.3 Methods of studying behaviour
De 5 benaderingen gebruiken verschillende methode in hun theorievorming. Wel zijn ze er
allen van overtuigd dat de psychologie empirisch moet zijn. Dit houdt in dat het gebaseerd is
op (objectieve) observaties. Om de benaderingen te begrijpen en te verklaren, moeten er
theorieën worden geformuleerd. Een theorie is een set van principes die samen een
fenomeen verklaren. Observaties en theorieën zijn gelinkt aan twee cognitieve processen,
namelijk inductie en deductie. Inductie is het proces van redeneren naar een algemene
uitspraak op basis van specifieke situaties. Deductie is daarentegen het proces van het trekken
van conclusies op basis van algemene theorieën. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van hypotheses.
Dit is een voorspelling over de relatie van variabelen die getest kan worden. De beste manier om
gedrag te observeren is misschien wel het zorgvuldig analyseren van je eigen gedragingen.
Deze benadering wordt ook wel introspectionisme genoemd. Dit kan geen echter geen
heldere antwoorden geven, omdat je zaken anders interpreteert en een selectieve perceptie
hebt.
Er zijn enkele manieren om onderzoek te doen naar gedrag en informatie te verzamelen.
Observaties van gedrag kunnen op twee manieren worden gemeten. Een zelfrapport is een
methode waarin je aan individuen vraagt een beschrijving te geven van hun gedrag of
mentale staat. Dit kan zowel een interview, vragenlijst of psychologische inventaris zijn. Een
directe observatie wordt door een onafhankelijk persoon uitgevoerd. Een onderzoeker meet
het gedrag van een individu. Voor het bestuderen van gedrag zijn de onderzoek settings
belangrijk . Dit is de context waarin een onderzoek wordt gedaan. Dit kan zowel een
laboratorium, veldsetting of speciale locatie zijn. Daarnaast is de onderzoeksmethode
belangrijk. Dit is een procedure van probleembestudering en het verzamelen van
observaties. Er zijn ook niet-experimentele methodes. Deze hebben geen betrekking op het
controleren van factoren in tegenstelling tot experimenten. Twee vormen van niet-
experimentele methodes zijn interviews en vragenlijsten. Deze vormen dragen echter het
risico van bias met zich mee. Dit houdt in dat er een systematische vervorming is van de
resultaten. Dit ontstaat bijvoorbeeld als een interviewer het gesprek naar een bepaalde
richting leidt.
Er zijn twee vormen van observaties. Naturalistische observaties is een observatie in
natuurlijke setting zonder gecontroleerde condities. In participerende observatie
daarentegen maken onderzoekers deel uit van de groep participanten. Om reactiviteit (de
neiging van mensen om hun gedrag te veranderen als ze geobserveerd worden) in
observaties tegen te gaan worden onopvallende methode gebruikt. Dit is een indirecte
Timothy Voorbij – Introductie gedragswetenschappen – Universiteit Utrecht
,methode om gedrag te meten dat gebruik maakt van complexe aannames om het ware
gedrag te meten.
Correlatie is het patroon of de relatie tussen twee variabelen. Er kan hierbij een cognitieve
fout ontstaan waarin iemand een relatie ziet tussen variabelen, terwijl die er eigenlijk niet is.
Dit wordt illusoire correlatie genoemd. Daarnaast is het belangrijk op te merken dat
patronen tussen variabelen geen verklaring geven waarom de variabelen gelinkt zijn.
Daarom is verder onderzoek nodig. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten
variabelen. Onafhankelijke variabelen is een variabele die door onderzoekers wordt
beïnvloed om te zien wat voor effect dit heeft op gedrag. Afhankelijke variabelen is het
gemeten gedrag als gevolg van het effect van de onafhankelijke variabelen.
Resultaten om het gedrag te meten, kunnen beïnvloed worden door de sociale omgeving.
Sociale verwachtingen, normen en conformiteitsdruk kunnen allemaal leiden tot veranderen
van het menselijk gedrag.
In een quasi-experiment worden participanten onderverdeeld in groepen op basis van
enkele variabelen, zoals geslacht, leeftijd, lengte etc. Dit soort onderzoeken worden gedaan
wanneer situaties zich voordoen waar niet alle variabele direct kunnen worden
gecontroleerd. Hierdoor kan beter naar de oorzaak gekeken worden van bepaald gedrag.
Het kan echter eenvoudig interpretatieproblemen opleveren.
Een overzicht van de verschillende onderzoeksmethodes:
Timothy Voorbij – Introductie gedragswetenschappen – Universiteit Utrecht
,Chapter 2 – The biological approach
2.0 introductie
In de biologische benadering staat de relatie tussen de geest en het lichaam centraal. De
geest refereert naar onze ervaringen en bewustzijn. Het heeft geen fysieke vorm, zoals het
brein. Het lichaam daarentegen verwijst naar onze fysieke vorm. In deze benadering wordt
gekeken naar het biologisch organisme. Ons gedrag wordt verklaard door de lichamelijke
processen die zich in een individu afspelen. Naast de relatie tussen de geest en het lichaam
wordt er gekeken naar de invloed van erfelijkheid op het gedrag.
Eén van de bekendste filosofen die zich met de relatie tussen de geest en lichaam heeft
bezig gehouden, is René Descartes. Zijn bekende uitspraak ‘Ik denk, dus ik ben’ is zeer
bekend. Hij stelde dat de geest en het lichaam aparte delen waren die wel met elkaar
konden interacteren. Dit is bekend geworden onder de naam dualisme. Dit concept is echter
hevig bekritiseerd door de tegenstrijdigheden die het meedraagt. Hoe kan het bijvoorbeeld
dat een niet-fysieke geest een fysiek lichaam aandrijft? Als tegenhanger van het dualisme is
daarom het monisme of het materialisme ontstaan. Dit is de aanname dat al het gedrag een
fysiologische basis heeft. Het gedrag kan dus volgens de biologische benadering verklaard
worden door de biologische processen in het lichaam.
Wetenschappers gingen in tegen het idee van Descartes. Zij stelden dat de geest deel was
van het lichaam. Dit zou betekenen dat je de geest aan kon wijzen. Toch had niemand een
concrete connectie aangetoond tussen de fysiologische structureren en het gedrag. Dit
kwam pas op gang toen de aanname kwam dat specifieke functies geassocieerd worden met
specifieke gebieden van het brein. Deze aanname wordt ook wel de lokalisatie van functies
genoemd. Hierbij wordt een specifiek gedrag gekoppeld aan een specifiek gedeelte van het
brein.
Het andere aspect van de biologische benadering gaat over de rol van erfelijkheid in het
gedrag. Onder erfelijkheid verstaan we het overdragen van eigenschappen en
karakteristieken aan een volgende generatie. De grondlegger van de evolutietheorie is
Charles Darwin. In zijn theorie van survival of the fittest stelde hij dat de variatie die zich het
beste aan kan passen overleeft. Dit proces wordt ook wel natuurlijke selectie genoemd.
Deze karaktereigenschappen die leiden tot reproductief succes worden doorgegeven aan
een volgende generatie. Hier komt de erfelijkheid dus bij kijken. De concepten van het
materialisme en de erfelijkheid staan centraal in de biologische benadering.
2.1 Interactions of mind and body in behaviour
Zowel neurale als chemische processen zijn belangrijk in het begrijpen van de relatie tussen
het gedrag en het brein. We zijn echter nog niet in staat een specifieke plek te identificeren
Timothy Voorbij – Introductie gedragswetenschappen – Universiteit Utrecht
,van waar de geest zich bevindt in het brein. Het is daarom lastig om de interactie tussen het
lichaam en de geest in het gedrag te onderzoeken.
2.2 The effects of drug
Een drugs zijn chemische substanties die onbekend zijn voor het lichaam. Vaak moet deze
toegediend worden. Psychologen kijken met name naar psychoactieve drugs, omdat deze
het gedrag aanpassen. Deze drugs hebben een waarneembaar effect op de mentale staat of
het gedrag van een individu. Het is echter lastig om te meten welk effect een drugs heeft op
het gedrag van een persoon. Vroeger werden experimenten gedaan op mensen, maar dit
was te gevaarlijk. Het experimenteren met dieren leidde ook nergens toe, omdat deze te
weinig verwantschap hebben met mensen. Daardoor kan je nooit uitsluiting geven over de
effecten van drugs. De stof endorfine, die zich in ons lichaam bevindt, speelt een
significantie rol in de pijn en stemming van een individu.
2.3 Types of drugs and their effects
Er is een grote diversiteit aan psychoactieve drugs. Sommige zijn verkrijgbaar bij een
apotheek op prescriptie en andere zijn vrij om te kopen. Van veel drugs is bekend welke
invloed ze hebben op het gedrag en iemands stemming. Toch weten we nog niet alles over
de effecten en bijwerkingen van drugs. De verschillende drugs worden onderverdeeld in 4
type:
Stimulants. Deze drugs stimuleren de activiteit in het zenuwstelsel door het verhogen van
de concentratie dopamine. Dit zorgt ervoor dat je wakker en alert bent. Verder gaat het
gepaard met stemmingswisselingen. Voorbeelden van deze stimulerende drugs zijn cocaïne,
cafeïne en nicotine. Cocaïne wordt vaak geassocieerd met drugsmisbruik, maar cafeïne en
nicotine zijn overal verkrijgbaar.
Depressants. Deze drugs zorgen juist voor een vermindering van de activiteit van het
zenuwstelsel. Het heeft een kalmerend effect waar je slaperig van wordt. Dit kan in grote
dosis resulteren in coma’s of zelfs de dood. Een bekend voorbeeld hiervan is alcohol. Hoge
mate hiervan kan ook leiden tot geheugenverlies, leverschade, afbreken van hersencellen
etc.
Antidepressants. Deze antidepressieve drugs heeft het gedragseffect dat angst wordt
weggenomen. Het probeert mensen uit hun depressiviteit te halen. Minder bekende
voorbeelden hiervan zijn phenezine en prozac. Dit gaat vaak gepaard met bijwerkingen die
schade aanrichten.
Hallucionogens. Deze drugs stimuleren ook de activiteit in het zenuwstelsel en zorgen vaak
voor hallucinaties. Bekende voorbeelden hiervan zijn ecstasy en marihuana.
2.4 The split brain and the whole mind
Volgens de materialistische visie heft ons bewustzijn een fysieke basis, waarschijnlijk in ons
brein. Er is echter nog geen manier gevonden om dit te bestuderen. Wel kan worden
gekeken naar de structuur van het brein. Al onze ervaringen die worden gereflecteerd door
Timothy Voorbij – Introductie gedragswetenschappen – Universiteit Utrecht
, onze gedachtes en gevoelens lijken gecentraliseerd te worden. Dit houdt in dat we één
bewustzijn hebben. De structuur van ons brein laat echter zien dat we twee symmetrische
helften hebben. Dit wordt de cerebral hemispheres genoemd. Om deze twee helften te
verbinden is er een corpus callosum. Dit zijn ze zenuwbanen die de hemisferen
(hersenhelften) verbindt. Er is nog veel te ontdekken over de werking van ons brein, maar
het is wel bekend dat onze rechterhelft prikkels ontvangt en die doorstuurt naar de
linkerkant, en omgekeerd. Onderzoekers waren benieuwd naar het effect op het normaal
functioneren als de hersenhelften gescheiden zouden worden. Roger Sperry onderzocht dit
en het bleek bij chimpansees geen effect te hebben. Het kan echter bij mensen heel anders
werken, omdat het spraakgedeelte, het schrijfgedeelte en dergelijke zich in één helft
bevinden. Dit kan problemen opleveren als je de hersen van een mens scheidt. Dit wordt
ook wel de hemisferische specialisatie genoemd.
Verder suggereert onderzoek naar de hersens nog enkele zaken:
- Als de corpus callosum in tweeën is verdeeld dan functioneren ze apart van elkaar, al
worden sommige sensorimotor informatie nog wel overgebracht door de superior colliculus,
een andere verbinding tussen de twee helften.
- Elke hemisfeer heeft een eigen bewustzijn, maar zonder kennis van de ander. Een patiënt
ziet bijvoorbeeld haar linkerhand bewegen en zegt dan ik deed dat niet. Dit komt doordat de
helften niet gelinkt zijn aan elkaar.
- De twee helften laten allebei verschillende vermogens zien. Links is meestal: taal, logica,
wiskundige vaardigheden en rechts: muzikaal en artistiek; de hemisferische specialisatie.
2.5 The split brain and the normal brain
Onderzoeken naar gesplitte breinen hebben de neiging om te generaliseren. De conclusies
kunnen echter niet opgelegd worden aan normale breinen van het individu, omdat het niet
garant staat dat het voor iedereen hetzelfde werkt. Het brein werkt voor rechts- en
linkhandige bijvoorbeeld anders. Ook het geslacht zorgt voor een andere hersenstructuur.
Daarnaast is er een bepaalde hersenstructuur dominant net als bij andere lichaamsdelen. Dit
wordt de cerebral dominance genoemd. Bepaalde functies zijn dan superieur die zich in het
gedrag vertonen.
2.6 The experience of emotions
Eerder hebben we de interactieve gezien tussen de geest en het lichaam door psychoactieve
drugs. Een ander voorbeeld van deze relatie zien we terug in de ervaring van emoties. Als we
ons bijvoorbeeld ongelukkig voelen, hebben we een fysieke reactie: huilen. James-Lange
heeft een theorie ontwikkeld om deze relatie aan te tonen, genaamd de theorie van emotie.
Het uitgangspunt is dat emoties gebaseerd zijn op een fysiologische reactie die wordt
veroorzaakt door de omgeving. Een tegenhanger van deze theorie is de theorie van emotie
van Cannon-Bard. Deze theorie gaat ervan uit dat subjectieve gevoelens en fysiologische
reacties los van elkaar staan. Een derde theorie van emotie is die van cognitieve opwinding.
Deze theorie suggereert dat fysieke opwinding wordt ervaren in reactie op een bepaalde
Timothy Voorbij – Introductie gedragswetenschappen – Universiteit Utrecht