KWALITEITSZORG
PEDAGOGISCH WERK 2
THEMA 17: DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING
Beroepsmatig handelen: je voert je werkzaamheden professioneel uit. Je hebt een opleiding gevolgd
en leert in de praktijk. Je bent je bewust van je handelen. Je begrijpt waarom je dingen doet zoals je
ze doet en je kunt dit uitleggen aan anderen.
Reflecteren: nadenken over je (eigen) handelen en over de achtergronden ervan. Je kunt op drie
niveaus reflecteren:
1. Op persoonlijk functioneren: dit heeft met je werk en met jouw als persoon te maken. Je gaat
bij jezelf na wat je motiveert in het leven en wat je doelen zijn.
2. Op beroepsmatig handelen: hierbij kijk je naar de manier waarop je je werk doet. Niet altijd
eenvoudig; eerlijk zijn tegen jezelf. Reflecteren is deel van beroepsmatig handelen: jij wilt
ontwikkelen.
3. Op persoonlijk beroepsmatig handelen: reflecteren op je persoonlijk beroepsmatig handelen
in de maatschappij. Kijken naar de gevolgen van jouw manier van werken voor anderen, bijv.
collega’s, organisatie waar je voor werkt.
Feedback
Soms is reflecteren niet genoeg om je beroepsmatig handelen te beoordelen. Als je niet weet dat je
iets niet goed doet, kun je daarop ook niet reflecteren: feedback van collega’s.
Feedback ontvangen: moeilijk, niet altijd leuk, kritiek op je beroepsmatig handelen. Probeer te zien
als een geschenk.
Feedback geven: Rustig moment, niet oordelen maar zeggen wat je hebt gezien, ook vertellen wat je
zelf zou doen.
Observeren
Iemand kijkt doelgericht naar jouw beroepsmatig handelen. Omdat je het zelf wilt of omdat je
leidinggevende dat wil. Na de observatie krijg je feedback. Hiermee kun je je beroepsmatig handelen
weer verbeteren.
Deskundigheidsbevordering: alles wat je doet om het uitoefenen van je beroep te verbeteren.
Manieren van deskundigheidsbevordering:
- Training volgen met collega’s;
- Cursus volgen;
- Praten met deskundige;
- Vraag stellen aan collega;
- Iets opzoeken op internet.
Deskundigheid in een team
Professionele organisatie is altijd bezig met verbetering: hoe kan het werk nog beter worden
gedaan?
1
,Meeste organisaties gebruiken een gesprekscyclus: beoordelingsgesprek (éénrichtingsgesprek) en
functioneringsgesprek (twee richtingen en ook ontwikkeling) Hiervoor verschillende instrumenten:
POP: persoonlijk ontwikkelingsplan. Hierin schrijf je op wat je wilt leren. Ook zelf verantwoordelijk
voor de uitvoering van het plan.
PAP: persoonlijk actieplan. In POP-doelstellingen opgeschreven. In PAP schrijf je op hoe je die
doelstellingen gaat halen: concreet welke cursus en wanneer. In PAP een tijdsplanning.
Portfolio: In portfolio kun je bijhouden wat je kunt of hebt geleerd tijdens het werk.
Ontwikkelingen: zelf bijhouden wat er binnen je vakgebied gebeurt:
- Maatschappelijke ontwikkeling: kinderen met gedragsstoornis blijven langer op gewone
school; dus leren hoe hiermee om te gaan. Groepen groter en drukker. Veranderingen in
maatschappij veranderen jouw werk. Zelf ook maatschappelijke ontwikkelingen in de gaten
houden.
- Technologische ontwikkeling: communicatie steeds meer via internet. Nieuwe
ontwikkelingen voor het werken op een groep of in een klas. Zelf technologische
ontwikkeling in de gaten houden.
- Vakinhoudelijke ontwikkeling: inzichten in opvoeding en onderwijs veranderen; leerlingen
spelen een steeds grotere rol bij hun ontwikkeling. In kinderopvang de behoefte van het kind
steeds belangrijker bij de begeleiding. Vakinhoudelijke ontwikkelingen zelf in de gaten
houden: vakliteratuur lezen of beurs of congres bezoeken.
Deskundigheid op peil: verschillende manieren: opleiding, cursus, lezen over je vakgebied, congres,
vakbeurs.
Collega’s:
- Collegiale consultatie: meekijken tijdens de maaltijd bij groepje van collega;
- Ieder z’n expertise: medewerkers kunnen verschillende rollen krijgen;
- Kennis overbrengen: presentatie, gesprek waarin uitleg wordt gegeven aan collega,
meekijken als collega handelingen uitvoert.
Integraal kindcentrum: de begeleiding van kinderen is in handen van één organisatie. Er is dan één
locatie, één leiding en één pedagogische visie. Verschillende diensten aangeboden: peuterspeelzaal,
kinderopvang en onderwijs. Kinderen van 0 -12 jaar. Alle medewerkers werken samen en de
ontwikkellijn van elk kind wordt door iedereen in de gaten gehouden.
Brede school: in een brede school worden verschillende organisaties samengebracht in één gebouw.
Deze bieden allerlei diensten aan, zoals onderwijs, kinderopvang en peuterspeelzaal. Het doel is om
activiteiten rondom kinderen op elkaar af te stemmen. Elke organisatie houdt zijn eigen
verantwoordelijkheid en hanteert zijn eigen visie.
Combinatiefunctie: een functie waarbij werk dat eerst door twee verschillende werknemers werd
verricht, in één functie wordt samengevoegd. In de toekomst zal de combinatiefunctie steeds meer
verdwijnen.
Harmonisatie kinderopvang: het verschil tussen peuterspeelzaal en kinderdagverblijf verdwijnt. In
de harmonisatiewet staat dat peuterspeelzalen en kinderdagverblijven aan dezelfde eisen moeten
voldoen. Hierdoor ontstaat een nieuw soort opvang waar ouders hun kinderen naartoe kunnen
brengen.
2
,Verdieping: Kritisch reflectief werkgedrag
Kritisch reflectief werkgedrag wil zeggen dat werknemers zelf reflecteren op hun werk en dat ze
leren van hun eigen handelen en het handelen van collega’s. Openstaan voor inbreng van anderen.
- Reflectief werken: nadenken over je werk, niet op automatische piloot.
- Experimenteren: andere manier van werken proberen kan best, maar je hebt wel te maken
met protocollen.
- Leren van fouten: in onveilige situatie worden fouten ontkent of bedekt: niet doen. Leren
van fouten, feedback van collega’s.
- Kritische mening delen: in een goede organisatie staat iedereen open voor goede ideeën.
- Uitdagen van het groepsdenken: leidinggevenden moeten uitdagen tot groepsdenken,
kritische vragen stellen, kritisch opstellen.
- Feedback vragen: openstaan voor mening van collega, respect geven en krijgen maakt
feedback vragen en geven mogelijk.
- Loopbaanbewustzijn: nadenken over je baan en jouw rol op je werk; zit je wel op de juiste
plek?
Beïnvloeden kritisch reflectief werkgedrag: als medewerkers kritisch reflectief werkgedrag laten
zien, is er een lerende organisatie. Ontstaat niet vanzelf: medewerkers moeten vertrouwen
hebben in eigen kennis en vaardigheden, werk moet afwisselend zijn, vertrouwen van
management. Leiding moet ervoor zorgen dat ze voorspelbaar zijn en open staan voor meningen
van medewerkers.
THEMA 18: WERKBEGELEIDING
Werkbegeleiding is het begeleiden van stagiaires. Doel van werkbegeleiding is stagiaires te
ondersteunen in de praktijk, waarbij ze de nodige beroepsvaardigheden aangeleerd krijgen. Ook het
aanleren van een goede beroepshouding. Bovendien begeleiden van het leerproces. Aan het eind
kijken of de geplande leerdoelen zijn gehaald.
Degene die begeleidt, is de werkbegeleider. Als werkbegeleider ben je ervoor verantwoordelijk, dat
de stagiair optimale kansen krijgt zich te ontwikkelen tot een goede collega: ondersteunen en
instrueren. Ondersteunen wil zeggen: stagiair helpen bij het leerplan en een veilig leerklimaat
creëren. Instrueren: opdrachten van de stagiair voordoen en uitleggen. Daarbij rekening houden met
het niveau en de leerstijl van de stagiair. Als werkbegeleider vervul je de rol van:
- Deskundigheidsbevorderaar: eigen ervaring en deskundigheid gebruiken om stagiair of
nieuwe werknemer te begeleiden. Onderdelen van deskundigheidsbevordering:
o Adequaat signaleren en zorgvuldig toepassen van screeningsinstrumenten
(opdrachten van stagiair objectief beoordelen)
o Op de hoogte blijven van de ontwikkelingen op je vakgebied en reflectie
(vakliteratuur, workshops, vragen om feedback op werk als begeleider)
- Beoordelaar en coach: toezicht op de taken van stagiair en opdrachten beoordelen en 2 e
beoordelaar van eindopdracht (proeve van bekwaamheid), als coach persoonlijke
begeleiding geven;
- Organisator en facilitator: als facilitator scheppen en onderhouden van randvoorwaarden
waaronder stagiair de opdrachten kan uitvoeren. Als organisator de mogelijkheid bieden aan
de stagiair om de opdrachten vanuit het leerplan in een veilige omgeving uit te voeren.
3
, 18.2 Taken en verantwoordelijkheden
Als werkbegeleider naast reguliere taken, extra taken i.v.m. begeleiding van stagiaires:
1. Introduceren van nieuwe mensen;
2. Ondersteunen van het leerplan;
3. Vakkennis en vaardigheden overdragen;
4. Bijdragen aan passend leerklimaat;
5. Inzicht geven in competentiebeheersing;
6. Aanzetten tot zelfontplooiing;
7. Optimaliseren van randvoorwaarden;
8. Werken aan eigen begeleidingsvaardigheden.
1. Introduceren van nieuwe mensen: doel is stagiair kennis te laten maken met de organisatie: het
gebouw, de vormen van opvang, de kinderen en de collega’s. Introductie duurt meestal twee
weken. Stagiair weet het volgende:
- Planning van evaluatiegesprekken met werkbegeleider en studiebegeleider;
- Organigram en de algemene regels van de organisatie;
- Namen van de groepscollega’s en de kinderen;
- Dagritme van de groep;
- Namen van ouders en collega’s.
Tijdens introductie stagiair observeren: kennismaking en contact met ouders en kinderen. Vooral
beroepshouding van stagiair.
2. Ondersteunen van het leerplan: samen bespreken aan welke opdrachten met bijbehorende
leerdoelen de stagiair gaat werken. Voor het maken van de opdrachten samen met stagiair
doelen formuleren waaraan wordt gewerkt. Kan zowel vooraf als achteraf worden gekozen,
vanuit de opleiding of vanuit de stageplaats. Staat in POP of PAP.
3. Vakkennis en vaardigheden overdragen: is een gedeelde verantwoordelijkheid van de opleiding
en de stageplaats. Rekening houden met niveau en leerstijl van de stagiair. Verschillende
manieren om vakkennis en vaardigheden over te dragen:
- Instructie geven: stagiair beperkt zich tot luisteren en observeren. Tijdens voorbereiding doel
aangeven en vertellen wat te doen. Nagaan of stagiair al iets over onderwerp weet. Stap voor
stap voordoen, vertellen wat je doet en waarom.
- Samen in gesprek: stagiair stimuleren tot nadenken door stellen van vragen. Veel interactie.
Stagiair leren zelf met oplossing te komen. Voor- en nadelen bespreken en samen beslissen
hoe stagiair de opdracht gaat uitvoeren.
- Opdrachten en feedback: stagiair leert door te doen. Meedraaien op de werkvloer en
opdrachten zelfstandig uitvoeren. Daarna feedback. Juiste tijd en plaats. Denken vanuit de
stagiair en concreet gedrag benoemen. Eindigen met een afspraak.
4. Bijdragen aan passend leerklimaat: als werkbegeleider de voorwaarden scheppen voor een
stagiair om zich te ontwikkelen:
a. Ervoor zorgen dat doelen, vaardigheden en resultaten die je verwacht duidelijk zijn;
b. Zorgen voor voldoende tijd tijdens het werk en de werkzaamheden om vaardigheden van
stagiair te verbeteren;
c. Collega’s betrekken bij het begeleidingstraject;
4