Volgens Vygotsky is taal een sociaal medium waarmee we kennis van de wereld opbouwen. De
ontwikkeling van taal bepaalt de manier waarop we denken en ons gedragen, omdat taal wordt
geïnternaliseerd als gedachte en dit wordt gebruikt om te handelen.
- Zone van naaste ontwikkeling: wat een leerling kan doen met behulp van competentere
anderen; zit in de kloof tussen wat een leerling alleen kan doen zonder hulp, en wat de
leerling nog niet kan.
De theory of mind verwijst naar het vermogen om na te denken over de gedachten van andere
mensen, het inzicht dan andere mensen mentale toestanden ervaren die verschillen van de onze, en
dat hun mentale toestanden hun gedrag aansturen. Deze vaardigheid helpt mensen om de reacties
van anderen te begrijpen en voorspellen en speelt dus een belangrijke rol in de sociale ontwikkeling.
Kinderen moeten leren begrijpen dat acties en reacties van mensen worden geleid door dat wat ze
geloven en niet door wat werkelijk de waarheid is. Mensen kunnen ten onrechte dingen geloven die
onjuist zijn, valse overtuigingen.
- Fast-mapping: tussen het tweede en zesde levensjaar is er een extreem snelle groei van
woordenschat met 10-20 nieuwe woorden per week en van 200 woorden tot ongeveer
10.000 woorden.
o Woorden worden makkelijk geleerd door verbanden te leggen tussen nieuwe
woorden en reeds bekende concepten.
Kinderen hebben nog moeite met het begrijpen van woorden en zinsdelen, waardoor ze soms
worden toegepast in de verkeerde context. Ook worden grammaticaregels in het begin wel herhaald,
maar nog niet correct begrepen en toegepast. Kinderen kunnen bij het leren van taal worden
geholpen door anderen die aandachtig luisteren, nauwkeurige uitspraken doen en uitwerking
aanmoedigen. De meeste kinderen zijn tweetalig: ze begrijpen en gebruiken twee talen. Sommige
kinderen kunnen een achterstand vertonen in één van de twee talen als er op school een andere taal
wordt gesproken dan thuis. Wel zijn tweetalige kinderen beter in het remmen van eigen gedrag en is
er een voordeel op het verbaal werkgeheugen.
- Voorkeur voor wederzijdse exclusiviteit: eentalige kinderen hebben vaak de
veronderstelling dat een object maar één naam heeft.
Boek, unit 6: midden kindertijd
De taak van de midden kindertijd is industrie versus minderwaardigheid. Volgens Erikson zijn
kinderen hier erg druk en ijverig. Ze zijn bezig met doen, plannen, spelen, samenkomen met vrienden
en presteren. De succesvolle uitkomst van deze taak is het succesvol zijn in inspanningen en een
gevoel van vertrouwen voor nieuwe uitdagingen. Een kind dat het gevoel heeft dat het zich niet kan
meten met andere leeftijdsgenoten zal gevoelens van minderwaardigheid en twijfels ervaren.
Volgens Erikson kan dit leiden tot een minderwaardigheidscomplex dat aanhoudt tot in de
volwassenheid. Een evenwicht tussen competentie en bescheidenheid is ideaal om een gevoel van
competentie te creëren bij het kind.
Vygotsky en Piaget zagen spelen als een manier voor kinderen om intellectuele vermogens te
ontwikkelen. De activiteit van spel biedt kinderen kansen om hun fysieke, cognitieve, emotionele en
sociale capaciteiten te ontwikkelen.
Partens classificatie van soorten spel bij
kleuters
Categorie Beschrijving
, Onbezet spelen Het gedrag van kinderen lijkt meer willekeurig
en zonder een specifiek doel. Dit is de minst
voorkomende vorm van spelen.
Solitair spelen Kinderen spelen alleen, hebben geen interactie
met anderen en doen ook niet aan soortgelijke
activiteiten zoals de kinderen om hen heen.
Toeschouwend spelen Kinderen observeren andere spelende kinderen.
Ze kunnen reageren op het spel of suggesties
leveren, maar nemen zelf niet deel.
Parallel spelen Kinderen spelen naast elkaar, gebruiken
soortgelijk speelgoed, maar handelen niet
direct met elkaar.
Associatief spelen Kinderen zullen met elkaar communiceren en
speelgoed delen, maar werken niet aan een
gemeenschappelijk doel.
Coöperatief spelen Kinderen werken samen om een
gemeenschappelijk doel te bereiken. Kinderen
kunnen verschillende taken op zich nemen om
dat doel te bereiken.
Doen-alsof is een bekend kenmerk van spel. Fantasiespel kan worden gecombineerd met fysiek spel
of spelen met objecten. Fantasiespel kan het symbolisch denken bevorderen.
- Sociodramatisch spel: een schijnspel met anderen, waarbij voorwerpen en handelingen
worden verweven in een soort ingebeelde situatie of verhaal.
Deelname aan sport is belangrijk voor kinderen, en resulteert in positieve effecten; hogere niveaus
van tevredenheid met het gezin en kwaliteit van leven, verbeterde fysieke en emotionele
ontwikkeling en betere academische prestaties.
- Vriendschappen en relaties met leeftijdsgenoten: vrijwillige associaties die worden
gekenmerkt door een zekere mate van gelijkenis en verbondenheid.
o Vriendschappen: dyadische relaties met nabijheid en wedekerigheid
o Leeftijdsgenoten: kliekjes en menigten, personen van dezelfde leeftijdscategorie.
o Sociometrie: de status en populariteit van leeftijdsgenoten.
Peuters kunnen al een voorkeur vertonen voor bepaalde speelkameraadjes. Op deze leeftijd is vaak
vooral sprake van parallel spel. Op vierjarige leeftijd gebruiken kinderen het woord “vriend”, ookal
wordt vriendschap vaak nog vooral gebaseerd op nabijheid. Vriendschappen bieden mogelijkheid om
sociale vaardigheden te leren. Tijdens de midden- en late kindertijd spelen leeftijdsgenoten een
sleutelrol in het gevoel van eigenwaarde. Volgens Bigelow en La Gaipa zijn er drie stadia in de
opvattingen van kinderen over vriendschap.
- Beloningskosten: vriendschap richt zich op wederzijdse activiteiten.
- Normatieve verwachtingen: vriendschap richt zich op conventionele moraliteit, de nadruk ligt
op een vriend als iemand aardig is en met je deelt.
- Empathie en begrip: vrienden zijn mensen die loyaal en toegewijd zijn aan de relatie en
intieme informatie delen.
Volgens Selman zijn er vijf stadia van vriendschap:
, - Kortstondige fysieke interactie: een vriend is iemand met wie je op dit moment speelt. 3-6
jaar.
- Eenrichtingshulp: een vriend is iemand die leuke dingen voor je doet. 5-9 jaar.
- Eerlijke samenwerking: een vriend is iemand die iets terug doet. 7-12 jaar.
- Intiem en wederzijds delen: een vriend is iemand aan wie je dingen kunt vertellen die je
niemand anders zou vertellen. 8-15 jaar.
- Autonome onderlinge afhankelijkheid: een vriend is iemand die jou accepteert en die jij
accepteert zoals hij is. 12+ jaar
Sociometrie meet de sociale status en acceptatie onder leden van een groep. In een onderzoek
kunnen kinderen drie kinderen noemen met wie ze het liefst spelen en met wie niet.
- Populaire kinderen: krijgen veel stemmen in de categorie ‘vind ik leuk’ en zeer weinig in de
categorie ‘vind ik niet leuk’
- Afgewezen kinderen: meer ongunstige stemmen en weinig gunstige
- Controversiële kinderen: worden vaak genoemd in elke categorie
- Verwaarloosde kinderen: worden in geen van beide categorieën genoemd
- Gemiddelde kind: een paar positieve stemmen en zeer weinig negatieve
Volwassenen die in hun jeugd worden geaccepteerd hebben sterkere huwelijken en werkrelaties,
verdienen meer geld en hebben betere gezondheidsresultaten dan degenen die niet populair waren.
Kinderen die niet werden geaccepteerd ervaren later meer angst, depressie, middelengebruik,
zwaarlijvigheid, gezondheidsproblemen en zelfmoord.
Van 7-11 jaar bevinden kinderen zich volgens Piaget in de concrete operationele fase van cognitieve
ontwikkeling. Dit omvat het beheersen van het gebruik van logica op concrete manieren, iets dat
direct kan worden gezien, aangeraakt of ervaren. Een kind kan principes zoals oorzaak en gevolg,
grootte en afstand begrijpen.
- Inductief redeneren: een logisch proces waarbij meerdere vooronderstellingen waarvan
wordt aangenomen dat ze waar zijn, worden gecombineerd om tot een specifieke conclusie
te komen.
Concreet operationele kinderen richten zich niet langer op één dimensie van een object, maar
kunnen meerdere dimensies tegelijk coördineren. Ook kunnen ze meerdere perpsectieven tegelijk
innemen, deel-geheel relaties begrijpen en objecten classificeren op basis van meerdere kenmerken.
Midden kindertijd wordt het denken operationeel, het bestaat uit omkeerbare, georganiseerde
systemen van mentale acties. Met omkeerbaarheid leert het kind dat dingen die zijn gewijzigd weer
terug kunnen naar hun oorspronkelijke staat. Met behoud leren kinderen dat verandering van de ene
kwaliteit kan worden gecompenseerd door veranderingen in een andere kwaliteit.
Een andere belangrijke prestatie van de concrete operationele fase is dat denken logisch wordt,
kinderen kunnen logisch redeneren over concrete gebeurtenissen. Kinderen kunnen kenmerken van
hogere orde afleiden en de kracht van gevolgtrekking gebruiken om tot een logische conclusie te
komen. Ook kunnen kinderen zich richten op de bepalende kenmerken van bepaalde objecten of
toestanden, en worden ze niet afgeleid door de meest opvallende objecten. Ook seriatie wordt
mogelijk: items ordenen volgens een kwantitatieve dimensie, zoals lengte of gewicht, op een
methodische manier. Volgens Piaget kunnen deze kinderen nog niet abstract of wetenschappelijk
denken.