Oefenvragen speciaal gericht op ‘de systeemtheorieën’
1. Wie was de oprichter van de algemene systeemtheorie?
A. Salvador Minuchin
B. Ludwig von Bertalanffy
C. Paul Watziawick
D. Ivan Boszormenyi- Nagy
2. Welke term heeft Ludwig von Bertalanffy ingevoerd?
A. Joining: mimicry en tracking
B. Double blind
C. Leading from one step behind
D. Circulaire causaliteit
3. Wat hoort er allemaal bij de algemene systeemtheorie van Ludwig von Bertalanffy?
A. Een reactie op het reductionistisch denken omdat je het op die manier het beste kunt
onderzoeken (Het probleem klein maken)
B. Je moet naar het geheel kijken
C. In interactie met elkaar komen dingen tot stand en deze beïnvloeden elkaar voortdurend
(circulaire causaliteit)
D. Zowel A, B als C
4. Wat is een nadeel/beperking van de algemene systeemtheorie?
A. Het gaat alleen over de hulpverlening aan gezinnen
B. Mensen beïnvloeden elkaar voortdurend en daardoor ontstaat er een probleem. Als alles bij
elkaar komt moet je veel breder en ingewikkelder denken. Situaties als incest heeft het kind
geen invloed op
C. De observatie eenheden maak je klein, dit zorgt ervoor dat je er geen goed zicht meer op
hebt
D. De algemene systeemtheorie kent geen nadelen/beperkingen
5. Wie was de oprichter van de structurele theorie?
A. Salvador Minuchin
B. Steve de Shazer & Insoo Kim Berg
C. Michael White
D. Paul Watziawick
6. Waar zet de structurele theorie heel erg op in?
A. Op het herstellen van een gezonde gezinsstructuur
B. Beyond hier en nu kijken
C. Samen met de cliënt werken aan oplossingen
,D. De mens bestaat uit het verhaal over zichzelf
7. Wat hoort er niet bij de structurele theorie?
A. Criminele jongeren niet laten terugkeren naar hun oude omgeving maar juist het hele gezin
en het hele systeem moet veranderen om de juiste hulp te kunnen bieden
B. Gericht op het herstellen van de gezinsstructuur en met name de hiërarchie waarbij de
ouders verantwoordelijkheid nemen op de kinderen
C. Oudersysteem is heel duidelijk gescheiden van het kindsysteem
D. Je ziet vaak in families dat problemen over generaties heen nog effecten hebben
8. Wat wordt verstaan onder joining: mimicry and tracking?
A. Mimicry = veel belangstelling hebben voor de persoonlijke verhalen van de gezinsleden
Joining = de taal van het gezin overnemen en zich eigen maken
B. Mimicry = de taal van het gezin overnemen en zich eigen maken
Joining = veel belangstelling hebben voor de persoonlijke verhalen van de gezinsleden
C. Mimicry = het goede voorbeeld laten zien
Joining = het gedrag van het gezin overnemen
D. Noch A, noch B, noch C
9. Wat hoort er niet bij de structurele theorie?
A. Heel erg gericht op de toekomst
B. Gericht op het hier en nu
C. Therapeut haalt zijn informatie uit de acties wat hij binnen het gezin ziet gebeuren aangezien
hij veel tijd doorbrengt met het gezin
D. De therapeut is best directief
10. Wat wordt bedoeld met de term ‘resonantie’?
A. De ongevoeligheid van het gezin voor gedragingen van de individuele leden en voor een
‘kluwen gezin’ (een gezin wat veel gericht is op elkaar)
B. Een relatieverband tussen drie mensen
C. Tegen anderen gericht
D. De gevoeligheid van het gezin voor gedragingen van de individuele leden en voor een ‘kluwen
gezin’ (een gezin wat veel gericht is op elkaar)
11. Wat is juist betreft de definitie van een ‘kluwen gezin’?
A. Een gezin wat heel erg gericht is op elkaar waardoor de grenzen tussen de individuele
gezinsleden vaag zijn, de grenzen naar buiten zijn vaak erg duidelijk. Wanneer een individueel
persoon binnen een ‘kluwen gezin’ iets doet of verandert, zou dat veel effect hebben op de
anderen binnen het gezin
B. De grenzen van individuele gezinsleden zijn erg sterk, ze gaan allemaal hun eigen gang en zijn
meer gericht op de grenzen buiten het gezin. De grenzen buiten het gezin zijn vaag, als één
gezinslid iets doet of verandert, zou dat weinig effect hebben op de anderen binnen het gezin
, C. Bij een ‘kluwen gezin’ is de resonantie laag
D. Zowel A als C zijn juist, B is onjuist
12. Wanneer spreek je over de definitie van ‘de persverse triade’?
A. Een manier om een band te visualiseren tussen drie mensen
B. Eén van het oudersysteem en één van het kindsysteem vormen samen een bondje tegen de
andere ouder
C. Twee van het gezin vormen een bondje tegen een ander gezinslid, waarbij het ook twee
ouders kunnen zijn tegen het kind of één ouder en één kind tegen de andere ouder
D. Als twee gezinsleden naar elkaar toe trekken maar niet tegen iemand anders zijn binnen het
gezin, op basis van gemeenschappelijke interesse
13. Wat wordt bedoeld met ‘associatie’?
A. Je preekt over coalitie of alliantie wanneer er sprake is van iets wat een patroon is, wat
regelmatig terugkomt
B. Iets minder een patroon, meer een tijdelijk iets wanneer je samen wat moet regelen
C. Wanneer alle betrekkingen positief zijn
D. Wanneer relaties langere tijd kunnen voortbestaan
14. Wat valt er onder ‘omgekeerde machtstriade?’
A. Coalitie - Triangulatie: Ouders kunnen erg slecht met elkaar en proberen beiden het kind aan
hun kant te krijgen. Ouders zijn tegen elkaar en proberen met het kind een bondje te sluiten
tegen de andere ouder. Het geeft het kind op een bepaalde manier de macht
B. Bij ‘omgekeerde machtstriade’ heeft het kind als optie een partij te kiezen waardoor het kind
automatisch ouderverstoting op gang brengt, kiezen voor de ene ouder doet blijken dat het
de andere ouder automatisch afstoot
C. Bij ‘omgekeerde machtstriade’ gaat het kind symptoomgedrag vertonen door een
bliksemafleider te zijn, het kind gaat op die manier ouders afleiden van het conflict met
elkaar zodat het kind daar even geen last van heeft
D. Zowel A als B als C zijn juist
15. Wat valt er onder ‘Detouring supportive triade/ het gesloten systeem’?
A. Het is een omweg, in zo’n triade lijkt het harmonieus en in balans te zijn maar het is het kind
die de ‘nep’ harmonie in balans houdt. Bijvoorbeeld dat het kind anorexia ontwikkelt
B. In de triade is het harmonieus en in balans doordat het kind ervoor kan zorgen dat het beide
ouders tevreden houdt
C. In de triade is het harmonieus maar niet in balans doordat het kind voor korte tijd ouders
tevreden kan houden maar dit uiteindelijk toch fout gaat
D. Noch A, noch B, noch C
16. Wie was de oprichter van de strategische of communicatietheorie?
A. Steve de Shazer & Insoo Kim Berg
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper moniquesiekman. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,39. Je zit daarna nergens aan vast.