SAMENVATTING EXAMEN AARDRIJKSKUNDE:
Hoofdstuk 1 (deel 5H): Globalisering:
Paragraaf 2: Steeds meer samenhang:
Wereldhandelsorganisatie (WTO): Organisatie van 164 landen met als doel vrijhandel te bevorderen
en handelsconflicten op te lossen.
Mondiale netwerken: Grensoverschrijdende netwerken op economisch, politiek of sociaal gebied.
Deze mondiale netwerken oefenen veel invloed uit op landen en gebieden. Ze bepalen het politieke en
economische beleid van een land, beïnvloeden sociale groepen en individuen, en kunnen een
platvorm van informatie en discussie zijn. Dit heeft invloed op de kennis en mening van mensen.
Wereldstad: Een stad die een mondiaal beslissingscentrum is op economisch en politiek gebied. Het
is een knooppunt in mondiale kapitaal- en informatiestromen en ook invloed op cultureel gebied.
Globalisering: Het proces van het ontstaan van steeds meer samenhang in de wereld tussen
bedrijven, landen en mensen. (er is ook toenemende samenhang tussen mensen en bedrijven)
Internationalisering: Hierbij gaat het vooral om grensoverschrijdende interactie, zoals handel. Dit is
niet altijd op mondiaal schaalniveau, wat bij globalisering wel het geval is.
Globalisering leidt tot standaardisering; wereldburgers lijken steeds meer op elkaar doordat ze eet-
en kleedgewoonten van elkaar overnemen.
Globalisering kan ook tot conflicten leiden; wanneer mensen het gevoel hebben dat ze buiten de
economie staan, of denken dat hun cultuur of autonomie wordt aangetast door globalisering.
Een van de kenmerken is toegenomen mobiliteit van mensen, goederen en informatie:
Complementariteit: Gebieden hebben eigenschappen die elkaar aanvullen.
Transporteerbaarheid: Mogelijke afstand en betaalbaarheid bij transport.
Geen tussenliggende mogelijkheden: Geen betere mogelijkheden.
Pushfactoren: Redenen om te vertrekken uit een gebied.
Pullfactoren: Redenen om naar een gebied toe te gaan.
Communicatietechnologie: De technologie van communicatiesystemen. Afstanden worden kleiner.
Transporttechnologie: Technologie van de transport. Snellere transport van goederen.
Deze ontwikkelingen leiden tot tijd-ruimtecompressie: In de wereld worden de afstanden in tijd, geld
en energie steeds korter.
Paragraaf 3: Het ontstaan van centrum en periferie:
Kolonialisme: Het onder koloniaal gezag brengen van grote delen van Afrika, Amerika en Azië door
Europese staten. Met als doel om de economische belangen te dienen. Dit gebeurde in fasen:
Fase 1: Kolonialisme gericht op handel: Koloniën waren leveranciers van inheemse
producten.
Fase 2: Kolonialisme gericht op exploitatie: Welvaart nam toe, meer bevolking, dus een
toenemende vraag naar grondstoffen en landbouwproducten -> verovering voor verbouwen.
Fase 3: Dekolonisatie: De ontwikkeling van koloniën naar zelfbestuur en onafhankelijkheid.
Dit proces van kolonisering zorgde voor een verandering in de wereldorde die er voorheen was:
Centrum: Economisch en politiek gezien het middelpunt.
Periferie: Economisch en politiek gezien de randgebieden. (afhankelijk en niet ontwikkeld)
Internationale arbeidsverdeling: De verdeling van taken in de wereld.
Ruilvoet: De verhouding tussen de waarde van de export en de waarde van de import.
Deze verdeling leidde tot een nieuw wereldsysteem; geheel van relaties tussen landen dat
samenhangt met de tegenstelling tussen centrum en periferie. Door dit nieuwe wereldsysteem
ontstond er groeiende ongelijkheid; centrum en periferie groeide uit elkaar.
Gevolgen voor perifere landen waren: Ruilvoetverslechtering, weghalen van grondstoffen, uitputting
bodem, milieuverontreiniging, arbeidsmigratie naar centrum. Positief: Kapitaal en kennis.
Paragraaf 4: Economische globalisering:
,Het grootste deel van de industriële productie, investeringen en handel in de wereld vindt plaats in de
triade: De economische driehoek van Noord-Amerika, West-Europa en oost/zuidoost- Azië.
Er is verschuiving van deze triade ontstaan, door investeringen in lagelonenlanden!
Multinationale ondernemingen: Bedrijven met veel kennis en kapitaal , die hun arbeidsintensieve
onderdelen naar lagelonenlanden verplaatsen. Gunstige wetgeving, stabiel politiek klimaat en goede
arbeidsmentaliteit zijn ook belangrijk voor Mno’s .
Semiperiferie: een tussenpositie tussen centrum en periferie. (komt mede door Mno’s.) Ook wel
opkomende economieën genoemd; vroeger periferie, maar economie groeit nu sneller dan anderen.
Deze landen ontwikkelen zich door zelf producten te maken, waardoor ze een groeiende afzetmarkt
voor internationale bedrijven worden.
Global shift: De verschuiving van het economisch zwaartepunt van de wereld. Hierdoor ontstaat er
een nieuwe internationale arbeidsverdeling: productienetwerken worden over de wereld verspreid.
Economische globalisering: Proces van toenemende economische interactie en integratie.
Dit leidt ook tot grote economische verschillen in de wereld en tot concurrentie in gebieden/groepen.
Verschillen tussen regio’s: Vaak gaan alleen de gebieden waar bedrijven gevestigd zijn er op vooruit,
ook kunnen grote internationale bedrijven lokale producenten of kleinere boeren verdringen.
Regionale ongelijkheid: Als er tussen gebieden grote en ongewenste verschillen zijn in welvaart en
welzijn. Sociale ongelijkheid: De ongelijkheid in leefomstandigheden binnen een samenleving.
Arbeidsmigratie: Mensen migreren met het doel om ergens anders te gaan werken.
Veel landen zijn het er over eens dat economische globalisering veel voordelen heeft.
Vrijhandel is hiervoor een voorwaarde; Landen mogen oneerlijke concurrentie niet belemmeren met
invoerbeperkingen of subsidies. -> Handelsbarrières werden in 20e eeuw door verdragen vermindert.
WTO helpt hierbij door landen te laten onderhandelen over invoertarieven, door regels af te schaffen
die de hoeveelheid handel beperken, en door gelijke regels te laten gelden voor alle landen.
Paragraaf 5: Culturele globalisering:
Culturele globalisering: Culturen staan steeds meer met elkaar in verbinding, waardoor culturen op
elkaar gaan lijken en er sprake is van standaardisering.
Amerikanisering: Mensen en bedrijven nemen elementen uit de Amerikaanse cultuur over.
Lingua franca: De meest gebruikte, universele taal in de wereld.
Rol van multinationals:
Ze brengen nieuwe producten op de markt.
Ze zorgen voor verandering in de manier waarop mensen zich voorzien in hun
levensonderhoud.
De bedrijfscultuur van het moederbedrijf wordt verspreid.
Rol van de technologie:
Culturele normen en waarden uit andere delen van de wereld worden overgebracht d.m.v.
films, tv-series, muziekclips en video’s.
Sociale media zorgen voor een uitwisseling van ideeën en trends, variërend van politieke
overtuigingen tot mode.
Rol van migranten:
Nemen hun culturen mee naar het land waar ze zich vestigen.
Ze nemen de cultuur van hun vestigingsland over. Dat geldt nog sterker voor hun kinderen.
Er zijn mensen en groepen die vinden dat hun identiteit wordt aangetast; Het geheel van culturele
kenmerken van een groep. Hierdoor ontstaan tegenbewegingen en reacties.
Paragraaf 6: Vergelijken van landen:
Indicator: Een statisch gegeven, of een groep gegevens waarmee je een verschijnsel kunt meten.
Economische indicatoren: BBP (totale waarde goederen en diensten), BRP (BBP op regionaal niveau),
gemiddeld inkomen/inkomen per capita (gem. inkomen pp), Koopkracht (Hoeveelheid goederen en
diensten die je voor een bepaald bedrag kunt kopen), samenstelling van beroepsbevolking(ontwik.)
, Hoe minder een land ontwikkelt is, hoe meer mensen er in de primaire sector werken. Hoe beter een
land ontwikkeld is, hoe meer mensen er in de tertiaire sector werken.
Demografische indicatoren: Bevolkingsspreiding (bevolking over lande verspreid),
bevolkingsdichtheid (gem. aantal inwoners dat per km2 woont), verstedelijkingsgraad (hoeveel
mensen er in de stad gaan wonen), bevolkingsgroei (groei van de bevolking (natuurlijk en migratie))
De geboorte en sterfte hangt samen met de ontwikkeling van een land.
Demografische transitie: Verandering in verhouding tussen geboortecijfer en sterftecijfer.
Leeftijdsopbouw: De samenstelling van de bevolking naar leeftijd en geslacht.
Sociaal-culturele indicatoren: Taal, godsdienst en analfabetisme (niet kunnen lezen/schrijven)
Het HDI (Human Development Index) combineert verschillende indicatoren -> beeld ontwikkeling.
De indicatoren geven verschillen voor een land als geheel aan, maar binnen een land zijn ook weer
verschillen, zoals inkomensverschillen.
Paragraaf 7: Verschillen in de wereld:
Mondiale spreidingspatronen: Verschijnselen die op een bepaalde manier over de wereld zijn
verspreid. Deze patronen veranderen door de tijd.
Economische spreidingspatronen: Centrum, semiperiferie en periferie.
Demografische spreidingspatronen: Hangt vaak samen met de economische ontwikkeling.
Bevolkingsomvang en leeftijdsopbouw veranderen hierdoor.
Demografische druk: Verhouding tussen de productieve en niet-productieve leeftijdsgroepen.
Sociaal-culturele spreidingspatronen: Taal, godsdienst en levensstijl. (kan ook mix van twee)
Cultuurgebieden: gebieden waarin mensen wonen met overheersend gelijke cultuurelementen zoals
taal, godsdienst en levensstijl.
Diffusie: Verspreiding van een verschijnsel van een brongebied naar een nieuw gebied.
Paragraaf 8: Globalisering in de atlas:
Je gaat het verschijnsel globalisering beschrijven, verklaren en voorspellen.
Paragraaf 9: Globalisering in Groot-Brittannië:
In de 17e eeuw deed GB verkenningen naar handels- en vestigingsmogelijkheden. Deze legden de
basis voor het Britse Rijk. De Britten zette handelsposten op in Z-Azië. Deze veranderden in een
exploitatiekolonie waardoor ze in de 19e eeuw vrijwel het hele Indiase continent in handen hadden. Ze
maakten gebruik van hun economie, waaruit ze winst maakten. In de 20 e eeuw werden deze koloniën
onafhankelijk en viel het Britse Rijk uiteen, maar de banden tussen deze koloniën bleven wel bestaan.
Huidige positie: Centrum, speelt grote rol in het proces van globalisering. Een belangrijke verandering
was de overgang van een industriële economie naar een diensteneconomie.
Industrialisatie: Het oprichten of uitbreiden van de industrie.
Door hoge arbeidskosten en verouderde fabrieken kon GB niet meer concurreren op de wereldmarkt.
Dit had de-industrialisatie tot gevolg: Industrieën moesten krimpen of zelfs sluiten.
Zakelijke dienstverlening: Gericht op bedrijven, bijvoorbeeld juristen, accountants en uitzendbureau
Financiële dienstverlening: Banken en verzekeraars.
Ruimtelijke verschillen: oude industriegebieden zijn economisch zwakker dan het zuiden (Londen).
Werkloosheid is toegenomen, en lonen zijn lager geworden.
Effecten van migratie: Migranten wonen vaak in aparte wijken, inkomensverschillen, minder kans op
een baan. Hogere werkloosheid en lagere lonen. Positief: contacten, verrijking van de cultuur.
Paragraaf 10: Globalisering in India:
De regering wilde India ontwikkelen en moderniseren, wat in een aantal fasen liep:
1. Importvervangende industrie: India ging zelf producten produceren die ze anders zouden
importeren. Om bedrijven te beschermen, werden invoerrechten geheven.