AFPF blok 3
OO-A casus 1.1 - AFPF - Obesitas, Diabetes & Zuur-
basenevenwicht
Lichamelijke, psychosociale en maatschappelijke factoren benoemen die tot
overgewicht en obesitas kunnen leiden.
Lichamelijk: Kan zijn genetisch dat je sneller vet op slaat dan normaal
Psychosociale: Kan zijn dat in de maatschappij het normaal is om junkfood te eten, er
wordt overal wel makkelijker gemaakt om junkfood aan te komen.
Benoemen welke ziektes een verhoogde kans hebben te ontstaan bij mensen met
obesitas.
Hoger risico op diabetes mellitus type 2: De overtollige vetcellen kunnen
insulineresistentie veroorzaken, wat leidt tot hoge bloedsuikerspiegels.
Hart- en vaatziekten
Chronische gewrichtsklachten
Slaapapneu
Verhoogd risico op kanker
Verhoogd risico op galstenen
Moeilijker zwanger worden
Vaker arbeidsongeschikt
Leven 6-7 jaar korter
Behandeling van overgewicht en obesitas verklaren.
Dieet: Een gezond dieet is belangrijk voor de behandeling van overgewicht en
obesitas. Dit betekent meestal het verminderen van de inname van calorieën en het
verhogen van de inname van voedingsstoffen.
Lichaamsbeweging: Lichaamsbeweging is ook belangrijk voor de behandeling van
overgewicht en obesitas. Regelmatige lichaamsbeweging kan helpen om calorieën te
verbranden, de stofwisseling te verbeteren en de algehele gezondheid te verbeteren.
Een combinatie van cardiovasculaire oefeningen en krachttraining is vaak
aanbevolen.
Gedragsverandering: Gedragsverandering kan ook een belangrijk onderdeel zijn
van de behandeling van overgewicht en obesitas. Dit kan het aanleren van nieuwe
gezonde gewoontes omvatten, zoals het eten van een gezonder dieet en regelmatig
sporten. Het kan ook betrekking hebben op het aanpakken van emotioneel eetgedrag
en andere factoren die kunnen bijdragen aan overgewicht en obesitas.
,Risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, prognose en preventie van diabetes mellitus
type 1 en type 2 beschrijven.
Risicofactoren + etiologie: (diabetes 1) Het is nog niet duidelijk voor het ontwikkelen van
DM1. Er is sprake van een combinatie van erfelijke aanleg en diverse omgevingsfactoren,
zoals bepaalde virusinfecties, die als triggers werken op het immuunsysteem.
Pathofysiologie: (diabetes 1) Het is een auto-immuunziekte waarbij het eigen
afweersysteem de bètacellen van de eilandjes van Langerhans in de pancreas (alvleesklier)
vernietigd. Bij 80% van de bètacellen productie is er zeer weinig tot geen insuline in het
lichaam.
Prognose: (diabetes 1) Gemiddeld 10 jaar korter dan die van mensen zonder de
aandoening.
Preventie: (diabetes 1) Het is niet bekend hoe DM1 kan worden voorkomen. Er wordt veel
onderzoek op genetische gebied gedaan en onderzoek naar autoantistoffen. Men hoopt in de
droom leidt tot een verhoogd risico op hart- en vaatziekten.
Risicofactoren: (diabetes 2)
Een hogere leeftijd hebben (45 jaar of ouder)
Familiair belast zijn met DM2
Van Surinaamse, Turkse of Marokkaanse afkomst zijn
Leefstijlfactoren: overgewicht of obesitas, lichamelijke inactiviteit, voeding met veel
verzadigde vetten, roken
Zwangerschapsdiabetes hebben doorgemaakt
Bekend zijn met hypertensie en/of hypercholesterolemie
Bepaalde medicatie gebruiken onder andere en prednison en sommige
antipsychotica
Etiologie: (diabetes 2) Het is nog niet helemaal opgehelderd waar het vandaan komt. Het
een combinatie van erfelijke factoren en leefstijlfactoren die er voor zorgen dat er een
geleidelijk ontstaan van insulineresistentie is. Vooral zorgvragers met obesitas ontwikkelen
insulineresistentie. Daarnaast zorgen veroudering en erfelijke factoren voor een verminderde
insulineproductie in de bètacellen van de pancreas. DM2 is vaak een onderdeel van het
metabool syndroom, een combinatie van insulineresistentie, centrale obesitas, hypertensie
en verstoorde cholesterol- en triglyceridenwaarden. Dat weer kan leiden op een verhoogde
risico op hart- en vaatziekten.
Pathofysiologie: (diabetes 2) Bij DM2 is er sprake van insulineresistentie en van een
verminderde insulineproductie. Bij insulineresistentie worden lichaamscellen steeds minder
gevoelig voor insuline, waardoor de cellen minder glucose kunnen opnemen. Het
bloedglucosegehalte wordt steeds wat hoger, ondanks het feit dat er wel insuline wordt
geproduceerd. Dit proces gaat vaak jarenlang geleidelijk zonder dat de zorgvrager klachten
heeft.
In eerste instantie is er sprake van een gestoorde glucosetolerantie, het duurt na inname van
glucose langer voordat het bloedglucosegehalte zich heeft hersteld tot de normaalwaarde.
Dit kan het lichaam niet voor altijd volhouden, uiteindelijk ontstaat hyperglykemie met
klachten zoals polyurie en polydipsie.
Bij DM2 treedt zelden ketoacidose op, dit komt doordat er geen absoluut tekort aan insuline
is, waardoor vetverbranding niet noodzakelijk is.
Prognose: (diabetes 2) Bij het vroegtijdig ontdekken en effectief wordt behandeld, kan de
prognose goed zijn. Wanneer dit niet het geval is kan het leiden tot verschillende
,complicaties, waaronder schade aan de bloedvaten, zenuw schadiging, hartziekte, beroerte,
nierproblemen en oogproblemen.
Preventie: (diabetes 2) DM2 kan uitgesteld en zelfs worden voorkomen door
leefstijlaanpassingen. Bij zorgvragers met een hoog risico vermindert de kans op het
ontwikkelen van DM2 met 50% door een gewichtsverlies van 7% gecombineerd met 30 min
matig-intensieve lichaamsbeweging per dag.
Het pathofysiologie en de symptomen van korte- en langetermijncomplicaties
beschrijven van diabetes mellitus van type 1 en type 2.
Hypoglykemie: Dit is een acute complicatie die kan optreden bij zowel type 1 en 2.
Het wordt veroorzaakt door een teveel aan insuline of een onvoldoende inname van
koolhydraten.
o Symptomen zijn: zweten, trillen, duizeligheid, hartkloppingen een
verwardheid. In ernstige gevallen kan het leiden tot bewustzijnsverlies of zelfs
coma.
Hyperglykemie: Dit kan ook een acute complicatie zijn die optreedt bij zowel type 1
en 2. Het kan worden veroorzaakt door onvoldoende gecontroleerde
bloedsuikerspiegel.
o Symptomen zijn: meer dorst, frequent urineren, vermoeidheid, wazig zich en
verhoogde infectierisico’s.
Neuropathie: Langdurige blootstelling aan hoge bloedsuikerspiegels kan schade aan
de zenuwen veroorzaken,
o wat kan leiden tot gevoelloosheid, tintelingen, zwakte of pijn in de ledematen.
Dit kan ook leiden tot problemen met de spijsvertering, blaasfunctie en
seksuele functie.
Nefropathie: Diabetes kan leiden tot schade aan de nieren, wat kan resulteren in
een verminderde nierfunctie en uiteindelijk tot nierfalen.
Retinopathie: Hoge bloedsuikerspiegels kunnen schade aan de bloedvaten in het
netvlies veroorzaken
o Wat kan leiden tot verlies van gezichtsvermogen
Cardiovasculaire complicaties: Diabetes verhoogt het risico op hart- en
vaatziekten, zoals hartaanvallen, beroertes, perifere arteriële ziekte en coronaire
hartziekte
Voetproblemen: Zenuwbeschadiging en slechte bloedcirculatie in de voeten kunnen
leiden tot wondjes, infecties en zelfs amputatie.
Complicaties bij zwangerschap: zoals pre-eclampsie, miskramen, doodgeboortes
en problemen bij de bevalling.
Uitleggen welke mechanismen tijdens infecties zorgen voor een ontregeling van de
bloedglucosespiegel bij diabetes mellitus.
Bij infecties wordt het lichaam blootgesteld aan stress, waardoor er verschillende hormonen
vrijkomen, zoals adrenaline, noradrenaline, cortisol en groeihormoon. Deze hormonen
stimuleren de lever om glucose vrij te maken en de spieren om glucose op te nemen, wat de
bloedglucosespiegel verhoogt. Bij mensen met DM werken de mechanismen die de
bloedglucosespiegel regelen, echter niet goed, waardoor de verhoogde bloedglucosespiegel
bij infecties moeilijker te controleren is.
Bovendien kan een infectie leiden tot veranderingen in de eetlust en het metabolisme, wat de
bloedglucosespiegel verder kan verstoren. Het kan ook leiden tot uitdroging, wat kan leiden
tot een toename van de bloedglucosespiegel.
, Infecties kunnen ook direct invloed hebben op de insulineproductie en -werking. Bij type 1
diabetes vernietigt het eigen immuunsysteem de cellen in de alvleesklier die insuline
produceren, waardoor er geen of te weinig insuline wordt aangemaakt. Bij een infectie kan
dit leiden tot een tijdelijke vermindering van de insulineproductie, wat kan leiden tot een
verhoogde bloedglucosespiegel. Bij type 2 diabetes kan een infectie leiden tot
insulineresistentie, waarbij de cellen niet goed reageren op de insuline en glucose niet goed
opnemen, wat ook kan leiden tot een verhoogde bloedglucosespiegel.
Kortom, infecties kunnen bij diabetes mellitus leiden tot een ontregeling van de
bloedglucosespiegel door verschillende mechanismen, zoals verhoogde hormoonspiegels,
veranderingen in eetlust en metabolisme, uitdroging en verstoring van de insulineproductie
en -werking. Het is daarom belangrijk voor mensen met diabetes mellitus om hun
bloedglucosespiegel nauwlettend te volgen en tijdig hun behandeling aan te passen in geval
van infecties.
Uitleggen op welke wijze verhoogde cortisolspiegels en het gebruik van
corticosteroïden de bloedsuikerspiegel beïnvloeden.
Cortisol is een hormoon dat geproduceerd wordt door de bijnieren en dat een belangrijke rol
speelt in de stressrespons van het lichaam. Een verhoogde cortisolspiegel kan leiden tot een
verhoogde bloedsuikerspiegel doordat cortisol de glucoseproductie in de lever stimuleert en
de opname van glucose door de cellen vermindert. Dit mechanisme is bedoeld om het
lichaam te voorzien van extra energie tijdens stressvolle situaties.
Bij mensen met diabetes kan een verhoogde cortisolspiegel leiden tot een nog hogere
bloedsuikerspiegel en het kan de regulering van de bloedsuikerspiegel bemoeilijken. Dit is
vooral van belang bij mensen met diabetes type 2, waarbij er al sprake is van
insulineresistentie en de cellen minder goed reageren op insuline.
Corticosteroïden zijn medicijnen die op cortisol lijken en die worden voorgeschreven om
ontstekingsreacties te verminderen en het immuunsysteem te onderdrukken. Het gebruik van
corticosteroïden kan leiden tot een verhoogde bloedsuikerspiegel doordat ze dezelfde
effecten hebben als cortisol. Dit kan vooral problematisch zijn bij mensen met diabetes,
omdat het moeilijker wordt om de bloedsuikerspiegel te reguleren en er meer kans is op
complicaties zoals ketoacidose en hyperglykemie.
Daarom is het belangrijk dat mensen met diabetes die corticosteroïden gebruiken,
nauwlettend hun bloedsuikerspiegel controleren en hun
behandeling eventueel aanpassen in overleg met hun arts om
complicaties te voorkomen.
Uitleggen wat de verschillen zijn tussen de groepen insulines.
Snelwerkende insulines: Deze insulines beginnen binnen
15-30 minuten na injectie te werken en hebben hun
maximale effect na ongeveer 1-2 uur. Ze blijven ongeveer
3-5 uur actief.
o Voorbeelden zijn Insulin lispro, Insulin aspart en
Insulin glulisine.