Aantekeningen hoofdstuk 1: Oorsprong psychologie
Donders (1818-1889) mentale handelingen hebben een verwerkingstijd nodig.
Charles Darwin (1809-1882) evolutietheorie levende wezens zijn resultaat van aanpassingsproces. Er is
sprake van genetische variatie.
Descartes: dualisme, rationalisme en nativisme.
Dualisme: 2 afhankelijke elementen in de mens: lichaam en geest. Lichaam heeft geen invloed op geest.
Geest heeft vrije wil. Past bij plato en katholieke kerk.
Rationalisme: Ware kennis gebaseerd op rede. Toepassen logica om nieuwe informatie uit oude
informatie te halen.
Nativisme: aangeboren kennis die het uitgangspunt is van andere afgeleide kennis.
Empirisme: zintuiglijke ervaringen die met elkaar geassocieerd worden. (John Locke). Kennis uit externe
voelbare voorwerpen en niet aangeboren ideeën.
Wundt: eerste psychologische laboratorium. Kijken naar eigen bewustzijn van binnenuit: introspectie.
Onderzoek met persoon en situatie die steeds herhaald wordt is enige manier introspectie.
Titchener: student Wundt, grondlegger structuralisme. Complex proces= combinatie van sensaties,
beelden, gevoelens. Sensaties: geur, smaak, visueel, tastgevoelens. Beelden: herinneringen, gevoelens:
liefde geluk.
Binet: Onderzoek kinderen, mist intelligentie of is extra onderwijs nodig? Bruikbare intelligentietest.
Functionalisme: individuele verschillen tussen mensen en mensen en dieren. Toegepaste psychologie.
William James: Amerika, mentale processen is een voortdurende stroom van gedachten en gevoelens.
Hangt niet af van wetenschappelijke wetten, maar op de manier waarop het praktische oplossingen kan
bieden. Meer gedrag dan bewustzijn.
Behaviorisme: Watson: psychologie moet gaan om gedrag en niet bewustzijn, om wetenschap te worden.
Enkel observeerbaar, meetbaar gedrag kan onderwerp zijn van onderzoek en theorievorming.
Structuralisme en introspectie is veel te subjectief.
Positivisme: Natuurwetenschappen helpen wereld te begrijpen. Directe observaties die herhaald kunnen
worden. Onafhankelijke en afhankelijke variabelen. (Eten). Afhankelijke variabelen. (Gedrag). S-R.
Behaviorisme :Stimulus en respons.
Freud: Psychoanalyse. Bewustzijn en gedrag: oppervlakkig. Mentale en fysieke klachten door verdringen
bewustzijn. Sloot meer aan op filosofie dan natuurwetenschappen.
Hermeneutiek: Meer begrijpen verleden dan onderzoekswerk wetenschapper.
Dilthey: hij maakte onderscheid natuurwetenschappen en geesteswetenschappen.
Geesteswetenschappen past meer bij werk psychologen. Begrijpen is belangrijker dan verklaren.
Cognitieve psychologie: mechanismen informatieverwerking kunnen worden blootgelegd door
natuuurwetenschappelijke methode. Het psychische staat niet los van het lichamelijke.
Biopsychosociaal model: Biologische, sociale, psychologische hebben allemaal invloed op het
functioneren.
, Hoofdstuk 2: Waarneming
Gewaarwording is opname van stimulatie omzetten in neurale signalen en veranderen in beelden,
klanken, geuren, smaken.
Waarneming is waarnemen, organiseren, interpreteren van bovenstaande.
Actief proces, blinde vlek in de retina. Knipperen met de ogen. Scherp stellen op 1 ding zorgt ervoor dat
de rest niet scherp is. Constant met ogen bewegen om het juiste beeld te zien in gezichtsveld. We zijn
ons niet bewust van de tunnelvisie.
Beelden op retina’s zijn plat en 2D. Vanuit deze foto’s maken we een driedimensionale wereld.
Gelijkblijvende voorwerpen ondanks veranderingen in retinale beeld is perceptuele constantie.
Prostale stimulis is dichtbij. Stimuleert onze receptoren.
Distale stimulus is veraf. Object vanuit de buitenwereld.
Palmer noemt waarneming een heuristisch (wetenschap van het vinden) interpretatieproces. Prostale
stimulus werkt met aannames om distale stimulus te omvormen. Werkt met bruikbare
veronderstellingen die meestal kloppen. Soms verkeerde percepties/visuele illusies.
Interface theorie : perceptie hoeft niet te komen tot een correcte representatie van de buitenwereld.
Maar tot representatie waar we iets mee kunnen. Realistisch beeld door perceptie, maar interpretatie
stelt in staat om te beïnvloeden.
Bottom up processen zijn informatiestroom basis van hogere hersenen. Herkennen en classificeren
voorwerpen.
Top down komt vanuit bottom up en zorgt voor een efficiënte waarneming. PRIMAIRE SCHETS,
PERCEPTUELE ORGANISATIE, PATROONHERKENNING. WOORDDETECTOR EN LETTERDETECTOR
Volgens Mclleland en Rumelhart.
Gestaltpsychologen vonden dat het volledige figuur belangrijker is dan onderdelen ervan. Past bij
structuralisme.
Perceptuele groepering elementen koppelen voor waarneming. Gelijkheid, nabijheid, geslotenheid,
goede voortzetting.
Kijkgerichte representatie en voorwerpgerichte representatie.
Patroonherkenning bevat kenmerkenherkenning.
Prosopagnosie: gezichten niet kunnen herkennen. Grotendeels aangeboren en lastig te verbeteren.
Onbekende gezichten herkennen, weinig te maken met geheugen, maar slecht zijn in verschillen
waarnemen.
Gezichten anders van ons alleen meer opgemerkt als het eventueel een gevaar vormt.
Capgraswaan: je herkent nog wel maar vertrouwen is weg. Onbewuste herkenningsroute is
beschadigd.
Binoculaire en monoculaire diepteaanwijzingen helpen platte retina.
Textuurgradient: alles dicht op elkaar, lijkt diepte te zien.
Interpositie: overlapping voorwerpen.
Bewegingsparalax: Trein, alles gaat sneller omdat jij ook beweegt.
Ponzo illusie en Muller Lyer: Alleen 2 lijnen nodig, we willen graag diepte zien.
Een geon is een basisvorm, bijvoorbeeld een rechthoekig blok. THEORIE PATROONHERKENNING BASIS
KENMERKHERKENNING.