Duits grammatica samenvatting:
Naamvallen gebruiken:
1. Groep bepalen der, ein, null
2. Geslacht bepalen mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud
3. Naamval bepalen 1e 3e of 4e
Der groep: Der, die, das, dies, jed, jen, manch, solch, welch en all
MANNELIJK VROUWELIJK ONZIJDIG MEERVOUD
1E Der die Das Die
3E Dem Der Dem Den + n
4E Den Die Das Die
Ein groep: Mein, dein, sein, ihr, unser, euer, Ihr en kein
MANNELIJK VROUWELIJK ONZIJDIG MEERVOUD
1E Ein Eine Ein Keine
3E Einem Einer Einem Keinen + n
4E Einen Eine Ein Keine
Naamval bepalen:
1. Kijk naar het voorzetsel:
3e = mit, nach, bei, siet, von, zu en aus
4e = dürch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang
7/2 = an, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor, zwischen.
3e = waar? / is er rust?
4e = waarheen? Is er beweging?
Beide niet dan 7/2 regel = auf, über 4e naamval
2. Kijk naar de werkwoorden:
1e = sein, werden en bleiben.
3e = gratulieren, kondolieren, danken, begegnen, folgen, gefallen, gehen, gelingen, glauben,
gehören en helfen.
4e = fragen, bitten, es gibt, danken an, glauben an en interessieren.
3. Ontleden:
1e = onderwerp wie / wat + pv?
3e = meewerkend voorwerp aan / voor wie + gezegde + onerwerp?
4e = lijdend voorwerp wie / wat + gezegde + onderwerp?
Der groep: Der, die, das, dies, jed, jen, manch, solch, welch en all. vb: der Alt.. Man
MANNELIJK VROUWELIJK ONZIJDIG MEERVOUD
1E -e -e -e -en
2E -en -en -en -en
3E -en -en -en -en
4E -en -e -e -en
In de sleutel gebruik je altijd -en.
, Ein groep: Mein, dein, sein, ihr, unser, euer, Ihr en kein. vb: ein Alt… Man
MANNELIJK VROUWELIJK ONZIJDIG MEERVOUD
1E -er -e -es -en
2E -en -en -en -en
3E -en -en -en -en
4E -en -e -es -en
Null groep: vb: deutsch.. Bier
MANNELIJK VROUWELIJK ONZIJDIG MEERVOUD
1E (d) er (di) e (d) es (di) e
3E (d) em (d) er (d) em (d) en
4E (d) en (di) e (d) es (di) e
Zelfstandig gebruikt bijvoegelijk naamwoord:
Als er geen zelfstandig naamwoord bij staat. Vb: Wil jij een rode of witte? Zij is de slimste van
de klas. Schrijf ze altijd met een hoofdletter.
Woorden die je moet leren:
De employé = der Angestelle
De kennis = der Bekannte
De vrijwilliger = der Freiwillige
De voorzitter = der Vorsitzende
De autochtoon = der Einhemische
De bondgenoot = der Verbändete
Het uiterlijk = das Äußere
De ambtenaar = der Beambte
De duitser = der Deutsche
De reiziger = der Reisende
De gek = der Verrückte
De voorbijganger = der Vorübegehende
De superieur = der Vorgesetze