Maatschappijwetenschappen
H1. De samenleving en ik
1.1 Identiteit
(Aspecten van de identiteit) Identiteit bestaat uit:
1. persoonlijke identiteit
2. sociale identiteit: identiteit van een groep
3. collectieve identiteit: het beeld dat men heeft van een groep mensen (NL’ers
zijn gierig)
-> Belangrijk bij identiteit is het referentiekader: met alles wat jij weet vorm je je
mening. Met het geheel van kennis, ideeën en ervaringen bepaal je hoe je naar jezelf
of een ander kijkt.
-> Spanningen tussen identiteiten:
1. loyaliteitsconflict : je bent 1 van de fanatieke voetbalsupporters maar mede
supporters misdragen zich
2. groep met een bepaald idee = Sekte
3. verandering van jouw identiteit bijvoorbeeld immigranten veranderen hun
identiteit
4. In de moderne samenleving is de sociale identiteit veel minder belangrijk dan
persoonlijke identiteit
1.2 Kans en variabele/ 2.2 indicatoren en categorieën
MAW: We willen het gedrag verklaren en begrijpen van mensen
Variabelen en indicatoren
Sociale wetenschappers doen onderzoek naar de relaties tussen variabelen: een
kenmerk van een actor of samenleving dat varieert
Bijvoorbeeld
- de invloed van intelligentie op crimineel gedrag
- de invloed van leeftijd op het gebruik van sociale media
Als je variabelen meetbaar maakt (operationaliseren) noem je het indicatoren:
Bijvoorbeeld
- leeftijd: levensjaren
- intelligentie: IQ, cito score
- religie: hoe vaak iemand naar een gebedshuis haat
- social media: hoeveel platforms je bezoekt, hoe vaak je het gebruikt
De groepen van de indicatoren heten sociale categorieën (de mensen die bij
elkaar passen)
,Bijvoorbeeld 1:
VWO, HAVO MAVO zijn de indicatoren van het variabel opleiding en de mensen
die onder deze 3 groepen vallen zijn de sociale categorieën. (leerlingen die in
dezelfde groep vallen dus de mensen die mavo doen vallen onder 1 groep of de
mensen op vwo vallen onder 1 groep).
Bijvoorbeeld 2:
Lievelingskleur - variabel
blauw, paars, groen -indicator
alle mensen die die ene kleur het leukst vinden- sociale categorie
1.3 Socialisatie
Socialisatie is het proces van het overdragen en verwerven van de cultuur van de
groep en samenleving waar je toe behoort. Het proces bestaat uit opvoeding,
opleiding en andere vormen van omgang met anderen
Socialisatie bestaat uit twee delen:
1. overdracht: Aanleren wat van hen verwacht wordt in een groep
2. verwerving: men maakt zich de cultuur van een groep of samenleving eigen
(internaliseren: men maakt zich een cultuur eigen)
Socialisatoren zijn groepen mensen die een cultuur overdragen zoals je ouders,
leraren, vrienden, de overheid of de media
Socialisatie is niet altijd een vooropgesteld plan:
- informele socialisatie is vanzelfsprekend
- imitatie en identificatie is op iemand willen lijken
-> Er zijn verschillende niveaus van socialisatie
1. primaire socialisatie - gezin, vrienden
2. secundaire socialisatie - school, werk
3. tertiaire socialisatie - media, overheid, anonieme socialisatoren
-> Bijzondere vormen van socialisatie
1. enculturatie (eigen cultuur): het aanleren van de cultuur waarin je geboren
wordt
2. acculturatie (andere cultuur): het aanleren en verwerven van een andere
cultuur (of elementen daaruit) dan waarin je wordt opgegroeid
3. politieke socialisatie: het aanleren en verwerven van de politieke cultuur van
de groep en samenleving waar men toe behoort, dit proces ontstaat vanuit
opvoeding en opleiding (stemmen, prinsjesdag).
1.4 Hypothese
Hypothese
- bij het opstellen van je onderzoek maak je gebruik van een hypothese: wat je
denkt dat uit het onderzoek komt. Hoe denk je dat de variabelen met elkaar
relateren?
, - een hypothese is altijd een stelling/statement over de verwachte werkelijkheid
-
Bijvoorbeeld
Stel een hypothese op bij het conceptueel model
Variabel energie elerling
indicator Hoeveelheid km van huis naar school (veel/weinig)
dan wordt de hypothese:
Hypothese
Kinderen die meer kilometers moeten fietsen naar school hebben minder energie op
school
H2. De samenleving en wij
2.1 Groepsvorming
Binnen groepen zijn er verschillende soort bindingen:
1. Affectieve bindingen : Men geeft elkaar steun en liefde, dit zijn dan ook
emotionele bindingen waar men afhankelijk is van elkaar. Dit verwijst naar
gevoelens om ergens bij te horen zoals familie, vrienden of nederland
2. Cognitieve bindingen: Binding op het gebied van kennis, men is afhankelijk
van de ander die hen helpt of iets leert, zoals doktoren, leraren of journalisten
om nieuws te brengen
3. Economische bindingen: Bindingen die te maken hebben met werk en
goederen die ze nodig hebben voor hun bestaan. Leveranciers bijvoorbeeld
4. Politieke bindingen: Binding die te maken heeft met zaken die geregeld
moeten worden op gebied van onderwijs, zorg, verkeer en veiligheid. Dit zijn
collectieve goederen en diensten. Dit kan alleen geregeld worden via de
overheid die over de macht beschikt
Doordat men bindingen met elkaar hebben zorgt dit ervoor dat mensen een groep
vormen.
Dit gebeurd wanneer men dezelfde hobby of intresse deelt. Of wanneer men
dezelfde belangen of waarden hebben zoals op gebied van geloof. Ook gelijke
ervaringen vormen een groep. Groepsvorming vindt hier dan ook plaats.
In- en uitsluiting
Wanneer men wel bij een groep hoort heet dat ingroup er is hier binding en sprake
van overeenkomsten qua sociale identiteit. Zodra een groep zich sterk verbonden
voelt houdt men zich meer aan de groepsnormen.
Er is vaak daarom ook sprake van sociale controle binnen een groep om de
groepsregels te handhaven.
-> Sociale controle kan in twee groepen gedeeld worden
1. informele sociale controle: groepsleden die elkaar op waarden en normen
binnen de groep wijzen.
2. formele sociale controle: men die vanuit hun beroep of werk anderen op de
regels wijzen (hoeven geen groepsleden te zijn)
, Naast ingroup heb je ook outgroup, dat is de groep mensen tegen wie je je verzet
en die niet bij de groep horen, je bent in een soort strijd met hun. Over de outgroup
bestaat vaak een stereotypen en vooroordelen van anderen.
Bindingen in een groep zijn vaak niet voor eeuwig. Er worden dan ook drie situaties
onderscheiden waarin mensen niet meer bij een groep horen:
1. mensen kunnen er niet meer bij horen omdat ze bijvoorbeeld naar een
andere plek verhuizen en daarom fysiek niet meer in staat zijn om er meer bij
te kunnen horen
2. mensen mogen er niet meer bijhoren
3. mensen willen er niet meer bij horen na een schandaal of iets in die richting
Formele en informele groepen
Bij een informele groep voelt men zich emotioneel met elkaar betrokken. Gezinnen
en vriendengroepen zijn de voornaamste voorbeelden.
Bij een formele groep zijn er vaak regels die op papier zijn vastgelegd . Er is hier
vaak sprake van een hiërarchie. Ook heeft ieder lid vaak een bepaalde rol. Denk aan
een team, bedrijf of klas.
2.3 Sociale cohesie
Wat houdt een samenleving bijeen? (vormen van binding)
1. gedeelde waarden en normen: Dit kan zorgen voor saamhorigheid besef.
Normen en waarden worden door socialisatie en acculturatie overgedragen
op nieuwkomers.
2. wederzijdse afhankelijkheid: mensen zijn verbonden met elkaar en
afhankelijk van elkaar, mensen hebben elkaar dus nodig om hun eigen
doelen te bereiken. Als iemand rijk wilt worden heeft hij andere nodig, deze
vorm van samenwerking en binding heet 'welbegrepen eigenbelang'.
3. dwang: overheid of machthebber kan zijn politieke of militaire macht
gebruiken om mensen ertoe te dwingen om iets te doen. Deze vorm van
binding wordt niet beschouwd als stabiel.
Sociale cohesie als bindmiddel:
Sociale cohesie wordt als een bindmiddel voor de samenleving gezien. Er is sociale
cohesie als mensen erbij willen, kunnen en mogen zijn.
Negatieve kanten van sociale cohesie:
Soms sluit zo een hechte gemeenschap anderen uit. De sociale cohesie tussen
groepen kan door conflicten zwakker worden maar de cohesie binnen de groep kan
daar juist weer sterker op worden.
Een samenleving kan op verschillende redenen samenhang vertonen: als de normen
en waarden gedeeld worden, als mensen wederzijds afhankelijk zijn van elkaar en
als de overheid het afdwingt. Sociale cohesie geeft weer hoe sterk de binding tussen
mensen is op verschillende niveaus. Soms is de binding met een land sterker dan
met een groep. Bij sociale cohesie kijken we of mensen niet willen, kunnen of mogen
meedoen.