Aardrijkskunde globalisering, PTA 1
Hoofdstuk 1,2,3 en 4
Global village: gebied dat steeds meer met andere gebieden overal ter wereld te maken heeft via allerlei sociale
netwerken.
⤷ Dit komt door de moderne informatie-en communicatietechnologie (ICT). Mensen uit andere culturen, landen,
continenten, etc. zijn hierdoor nauw verbonden.
Globalisering: het doorgaande proces van politieke, sociale en culturele samenhang tussen bedrijven, gebieden
of landen over de hele wereld, waardoor landsgrenzen vervagen. Ook wel mondialisering.
Cultuurgebied: (macro)regio met gemeenschappelijke cultuurkenmerken. Taal, religie, gewoonten, normen en
waarden, kunst en technologie.
↳ De grenzen tussen cultuurgebieden zijn niet zo sterk:
- De overgang van het ene naar het andere cultuurgebied gaat (meestal) geleidelijk op lager schaalniveau.
- Op mondiaal schaalniveau zijn er 4 brede overgangszones te onderscheiden:
➢ Het grensgebied tussen Noord-Amerika en Latijns-Amerika
➢ Enkele landen tussen Noord-Afrika en Sub-Sahara-Afrika
➢ Een gebied tussen Europa en de voormalige Sovjet-Unie
➢ Een zone tussen Rusland, Oost-Azië en Zuid-Azië
Identiteit: een unieke combinatie van culturele kenmerken.
Lingua franca: een derde taal die nodig is wanneer verschillende culturele groepen niet direct in hun eigen taal
met elkaar kunnen communiceren. (Een voertaal voor als je elkaars taal niet spreekt).
2 cultuurelementen die de identiteit van een volk bepalen:
- taal, (verschillende taal, lingua franca)
- Religie, (godsdienst, de normen en waarden van een samenleving)
Democratisch gehalte: mate waarin de politiek, economische en sociale macht verdeeld is over de bevolking van
een land. (Kenmerken in verwerkt zoals: houden van vrije verkiezingen, het functioneren van de regering, het
omgaan met de mensenrechten, etc.)
Mensenrechten: de rechten waarop ieder mens aanspraak kan maken, ongeacht herkomst, nationaliteit,
overtuiging, geslacht, wettelijke status of andere kenmerken.
Bruto binnenlands product per inwoner (bbp/inw.): de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde
goederen en diensten (per jaar) per hoofd van de bevolking.
Bruto regionaal product per inwoner (brp/inw.): de totale geldwaarde van alle in een regio geproduceerde
goederen en diensten (per jaar) per hoofd van de bevolking.
𝑏𝑏𝑝
Welvaart =
𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑖𝑛𝑤𝑜𝑛𝑒𝑟𝑠
Om de welvaart te meten moet je de volgende overwegingen in je achterhoofd houden:
- Betrouwbaarheid van de cijfers. (In minder ontwikkelde landen zijn de cijfers minder betrouwbaar).
- Is alles wat in een land geproduceerd wordt wel opgenomen in het bbp? ( In landen met een laag inkomen
per hoofd zijn er mensen in de informele sector die hun hoofd boven water proberen te houden, zij zijn
niet officieel geregistreerd dus wordt hun inkomen niet meegenomen in de cijfers).
- Prijsverschillen tussen landen. (In landen waar prijzen van goederen en diensten lager zijn, is de
koopkracht groter).
- In een land kunnen onrechtvaardig grote welvaartsverschillen voorkomen tussen gebieden.
(Regionale-en sociale ongelijkheid wordt door een landelijk gemiddelde verborgen).
,Koopkracht: hoeveelheid goederen en diensten die een bevolking kan kopen voor een bepaalde hoeveelheid
geld.
Regionale ongelijkheid: verschillen in het ontwikkelingspeil tussen gebieden die als onrechtvaardig ervaren
worden.
Sociale ongelijkheid: sociale verschillen tussen bevolkingsgroepen die als onrechtvaardig ervaren worden.
Beroepsbevolking: alle personen tussen de 15 en 65 jaar die betaald werk hebben of zoeken.
Economische ontwikkeling bepalen in gebieden:
- het bbp/inw. en brp/inw.
- de samenstelling van de beroepsbevolking
Beroepsbevolking in sectoren:
- Primaire sector: landbouw
- Secundaire sector: industrie
- Tertiaire sector: economie/diensten
Bevolkingsspreiding: verdeling van de woonplaatsen van de inwoners per km2 in een regio.
Bevolkingsdichtheid: het (gemiddelde) aantal inwoners per km2 in een regio.
Verstedelijkingsgraad (urbanisatiegraad): aandeel van de stedelijke bevolking in de totale bevolking.
Welvarende regio’s zijn vaak sterk verstedelijkt.
● In de rijke regio’s is de totale omvang van de stedelijke bevolking kleiner dan in de minder rijke regio’s
en arme landen.
Verstedelijkingstempo (urbanisatietempo): snelheid waarmee de verstedelijkingsgraad (per jaar) verandert (in
procenten). Dit tempo is in arme macroregio’s erg groot. Aantal grote steden in ontwikkelingslanden groeit
enorm.
Diffusie: het verspreiden van cultuurelementen van gebied tot gebied of tussen bevolkingsgroepen. (Door
kolonialisme, migratie, handel, veroveringen en tegenwoordig internet).
Geopolitiek: de machtsverhoudingen tussen landen of gebieden in de wereld.
Regionalisme: het streven naar een zekere mate van autonomie, dan wel afscheiding in een deel van een land
door een groep mensen met een eigen identiteit. Streven naar zelfbestuur. (Bijvoorbeeld Catalonië).
Staatkundige verbrokkeling:
- de geopolitiek (veranderen de machtsverhoudingen voortdurend).
- culturele verscheidenheid, veel heterogene bevolking (regionalisme)
- de economie (niet overal is het inkomen een hoog en er zijn soms grote economische groeiverschillen
tussen gebieden).
Blokvorming: organisatie van landen, vooral op economisch en/of politiek gebied. Samenwerking tussen landen
voor meer zekerheid. (De EU is ‘s werelds grootste handelsblok).
Samenwerkingsverband: groep van landen of organisaties die regelmatig overleg met elkaar hebben.
● Economische blokvorming is veel krachtiger dan de politieke blokvorming.
Bevolkingsgroei: de absolute of procentuele toename van het aantal bewoners van een gebied.
Demografische transitite: de overgang van een niveau van hoge geboorte- en sterftecijfers naar een laag niveau
van geboorte- en sterftecijfers.
Vruchtbaarheid: het gemiddelde aantal kinderen dat een vrouw krijgt.
Kindersterfte: het aantal kinderen dat voor hun 5e verjaardag is overleden in % of in promille.
, Demografisch transitiemodel:
- Fase 1: Mensen uit landbouw en ambacht. Hoge geboortecijfers en hoge sterftecijfers, dus trage
bevolkingsgroei. Slechte leefomstandigheden: slechte hygiëne, oorlog, hongersnood en ziekten.
- Fase 2: Hoog geboortecijfer, dalend sterftecijfer. Leefomstandigheden verbeteren, betere hygiëne,
sanitair, watervoorzieningen en ziekten en hongersnoden kunnen beter bestreden worden.
- Fase 3: Dalend geboortecijfer, verstedelijking leidt tot minder sociale-en kerkelijke invloed op
gezinsgrootte. Opvoeding, onderhoud en onderwijs voor kinderen wordt duurder. De vruchtbaarheid
daalt sterk en het sterftecijfer daalt ook. Vooral door de vermindering van kindersterfte.
- Fase 4: Geboorte- en sterftecijfer liggen op laag niveau. Lage geboortecijfer komt door de lage
vruchtbaarheid en het kleinere aandeel jonge vrouwen.
- Fase 5: Sterfteoverschot door vergrijzing (sterftecijfer stijgt) en het lage geboortecijfer.
Leeftijdsopbouw: de samenstelling van de bevolking op basis van leeftijd en geslacht. (Belangrijk demografisch
kenmerk).
Demografische druk: de verhouding tussen de productieve leeftijdsgroep en de niet-productieve
leeftijdsgroepen.
3 vormen bevolkingsdiagram:
● De leeftijdsopbouw afgebeeld in een
bevolkingsdiagram.
● De demografische druk neemt in EU toe,
doordat steeds meer mensen doorschuiven naar de
groep 65-plussers, terwijl er nauwelijks instroom is
vanuit de jeugdige niet-actieve bevolking.
● Bij A hoort fase 1,2,3 en bij B hoort fase 4 en
bij C hoort fase 5
Niet actief: jonger dan 20 en ouder dan 65 jaar.
Wel actief: tussen de 20 en 65 jaar.
De islamitische wereld:
De diffusie van de islam ging hand in hand met de verspreiding van de Arabische taal. Grote bevolkingsdichtheid
langs de Middellandse Zee en in de vruchtbare rivierdalen van de Nijl, Tigris en de Eufraat. (Beschikbaarheid van
water is een doorslaggevende factor). De bevolking is jonger dan die in Europa, van vergrijzing is nog geen sprake.
Een karakteristiek kenmerk van de samenlevingen in een groot deel van de Arabische wereld is dat ze
eeuwenlang in stammen waren georganiseerd met veel verschillende religies. Dit belemmert de eenheidsvorming
in een land op bestuurlijk en economisch niveau. De islamitische wereld is in religieus opzicht heterogeen. ( Veel
verschillende stammen, religies enz.) (Joden, christenen en islamieten).
2 hoofdgroepen islamitische bevolking:
- de soennieten
- de sjiieten
Arabische lente: protesten en opstanden in Tunesië die zich als golven verspreidden over grote delen van de
Arabische wereld. Veel onrust in landen door de sociale ongelijkheid en de ermee samenhangende armoede.