psychopathologie samenvatting
hoofdstuk 3 - transdiagnostische benadering
stoornisspecifieke diagnose = focus op DSM-diagnose en daaruit volgende behandeling.
weinig info over comorbiditeit en behandeling daarvan. categoriaal (ipv dimensioneel)
transdiagnostische behandeling = focus op gemeenschappelijke symptomen/aspecten.
3 therapeutische niveaus, spelen zich simultaan af:
- therapeutisch aangrijpingspunt: veroorzaking, problemen, behandelingen.
functieanalyse (instandhouding) en betekenisanalyse (associaties)
- therapeutische context: motivering patiënt, structureren/bewaken proces, uitvoering.
therapeutische relatie, common factors benadering, gestructureerde behandeling,
patiëntparticipatie, behandelintensiteit
- therapeutisch systeem: personen in de omgeving van de patiënt
veel symptomen zijn transdiagnostisch: piekeren, slaapproblemen, emotionele/cognitieve
kwetsbaarheden (perfectionisme, onzekerheid)
informatieverwerking: aandacht bias, overgegeneraliseerde bias, interpretatie bias
unified protocol = poging om de verschillende protocollen die nu nog worden toegepast bij de
diverse angst- en stemmingsstoornissen terug te brengen tot een enkel protocol
netwerkmodel = niet een onderliggende specifieke stoornis, maar in netwerken
georganiseerde symptomen sturen zichzelf en elkaar onderling aan. sommige symptomen
hebben daarbij sterke onderlinge associaties, terwijl andere symptomen veel lossere verbanden
met elkaar hebben. bovendien werken sommige symptomen, kenmerken en emoties excitatoir
op elkaar in en andere juist inhibitoir.
hoofdstuk 4 - farmacotherapie en andere niet-psychotherapeutische behandelvormen
biopsychosociale eenheid → behandeling van 1 beïnvloed de anderen
psychofarmaca = een groep van zeer uiteenlopende chemische stoffen met verschillende
klinische effecten, die psychische functies beïnvloeden door fysiologische processen in de
hersenen te veranderen
- farmacokinetiek: wat het lichaam doet met het geneesmiddel. absorptie, verdeling,
metabolisme en uitscheiding
- farmacodynamiek: effect van geneesmiddel op het lichaam. blokkeren/activeren van
neurotransmitters of receptoren
6 categorieën psychofarmaca:
- antipsychotica (neuroleptica): kalmerende en onverschilligmakende werking.
normaliseren gedrag. 2 typen: klassiek typisch en modern atypisch. blokkade dopamine
receptoren. bijwerkingen vooral gericht op spieren. relatief veilig.
- antidepressiva: depressie, angst, OCD, eetstoornissen. werken via
noradrenalinereceptor of serotoninereceptor. antidepressief, angstdempend,
, beïnvloeden agressie en verminderen ook suïcidaliteit. andere indeling: tricyclisch
(TCA), selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI), monoamineoxiaseremmers
(MAO-remmers). blokkeren heropname ^ en verminderen receptor gevoeligheid. veel
bijwerkingen maar meestal effectief.
- stemmingsstabilisatoren: stabiliseren te hoge (manie) en te lage (depressie)
stemmingen. meestal bij bipolaire stoornis. fysieke bijwerkingen. effectief.
- anxiolytica: angstverminderend. GABA versterker → remmend. niet te lang
gebruiken.
- hypnotica: slaap teweegbrengen. beide ^ uit benzodiazepinen groep.
- stimulantia: stimulerende werking op het brein. ADHD.
niet-farmacologische neurobiologische interventies:
- slaap-waaktherapie: melatonine, slaapdeprivatie
- lichttherapie
- ECT: electroshock therapy
- psychochirurgie: operatie aan hersenen
hoofdstuk 5 - psychoanalytische behandelingen
psychoanalytische behandeling = openleggende psychotherapie. mensen te genezen van
hun psychische stoornissen door ‘naar binnen te kijken’. De analysant richt zijn aandacht op de
binnenwereld. De analyticus vraagt de analysant om vrije invallen te vertellen, te spreken over
gedachten, gevoelens, fantasieën en dromen, verleden, heden en toekomst zonder daarbij te
trachten een rode draad vast te houden. De analysant moet in staat zijn tot een behoorlijk
niveau van zelfobservatie, over gevoelens, wensen, fantasieën en driften kunnen reflecteren en
geïnteresseerd zijn in de analyse hiervan. complex mensbeeld.
es/id: wensen en verlangens. vormen de grondslag voor symptomen van stoornissen of
psychische klachten.
ich/ego: bewuste deel van de persoon. instantie van de cognitieve processen en
afweermechanismen
uber-ich/superego: geweten en ego-ideaal die opdrachtgevers van verdringing zijn
6 verschillende metapsychologische gezichtspunten:
- topische gezichtspunt: vloeiende onderscheid tussen onbewust (verdrongen wensen,
verlangens, driften en conflicten), voorbewust (hiervan kun je je bewust worden door er
aandacht op de vestigen zoals je eigen irritaties of vooroordelen) en bewust (wat we via
onze zintuigen ervaren)
- genetische gezichtspunt: ontwikkelingsgeschiedenis, sexuele driftfasen
- economische gezichtspunt: kwantiteit van libido en agressie (link met biologie)
- dynamische gezichtspunt: de wijze waarop de persoon met angsten en met
psychische conflicten omgaat en de afweermechanismen (rationalisatie, projectie,
ontkenning, humor, etc.) die iemand onbewust hanteert
- adaptieve gezichtspunt: typische aanpassing van subject aan sociale omgeving
- structurele gezichtspunt: id, ego, superego