Werkgroep 1: Het strafproces
Zelfstudie
1. Wat houdt de Mr. Big methode in?
De Mr. Big methode houdt in dat een zwijgende of ontkennende verdachte tijdens een undercoveroperatie
(meer specifiek: een befriendingsoperatie; er wordt een vertrouwensband opgebouwd met de verdachte) in
contact wordt gebracht met een gefingeerde organisatie, en zodoende wordt verleid (vaak door het aanbieden
van financiële voordelen) tot het afleggen van een bekentenis ten overstaan van de leider van die organisatie, de
zogenaamde “Mr. Big”.
2. Op welke wettelijke basis kan de toepassing van de Mr. Big methode worden gebaseerd?
De wettelijke basis voor toepassing van de Mr. Big-methode kan volgens de Hoge Raad in artikel 126j Sv (de
bevoegdheid tot stelselmatige inwinning van informatie) worden gevonden. Bij stelselmatige informatie-
inwinning interfereert de opsporingsambtenaar actief in het leven van de verdachte.
3. In ‘Mr. Big een maatje te groot voor Nederland? Over de toelaatbaarheid en normering van
undercoveroperaties’ plaatsen Crijn en Dubbelaar enkele kanttekeningen bij deze wettelijk
grondslag. Welke zijn dat?
Het eerste bezwaar tegen deze methode ligt in de gevolgen die het heeft voor het zwijgrecht (art. 29 Sv) van de
verdachte. Het zwijgrecht waarborgt dat de verdachte zelf kan kiezen of hij verklaart en zo ja, wat hij verklaart.
Omdat bij toepassing van de Mr. Big-methode sprake is van verregaande misleiding, zou strijd met het
zwijgrecht kunnen worden betoogd.
Het tweede bezwaar tegen de Mr. Big-methode is dat het risico op valse bekentenissen bij gebruik van deze
methode beduidend groter is dan bij een reguliere verhoorsetting, doordat er bewust wordt toegewerkt naar een
situatie waarin de verdachte veel te winnen heeft bij het afleggen van de bekentenis (vaak financieel). Het risico
bestaat dus dat de verdachte een valse bekentenis doet, omdat hij dan toegang krijgt tot de beloofde gouden
bergen.
Het derde bezwaar is dat de integriteit van de opsporing bij toepassing van de Mr. Big-methode in het geding
komt. Opsporingsambtenaren kunnen in een loyaliteitsconflict terechtkomen, of misschien zelf de verleidingen
die zij de verdachte bieden niet weerstaan.
4. Welke gezichtspunten heeft de Hoge Raad ontwikkeld voor het beoordelen van de rechtmatigheid
van de toepassing van de Mr. Big-methode?
De Hoge Raad heeft in HR Posbank een kader geformuleerd waarbinnen moet worden vastgesteld of het in het
voorliggende geval de verklaringen al dan niet kan worden geacht in vrijheid te zijn afgelegd. De volgende
oogpunten staan centraal (zie Posbank 5.2.2):
i. het verloop van het opsporingstraject;
ii. de eventueel reeds door de verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot de feiten waarvan
hij wordt verdacht;
iii. de mate van (psychische) druk op de verdachte tijdens het traject;
iv. de mate en de wijze van de binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachte;
, v. de bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de inhoud van de door de verdachte afgelegde
verklaring;
vi. de duur en de intensiteit van het traject;
vii. de strekking en frequentie van de contacten met de verdachten zelf; en
viii. de in het vooruitzicht gestelde positieve of negatieve consequenties als de verdachte wel of juist geen
opheldering geeft over bepaalde zaken.
5. Hoe beoordeelde de rechtbank in ECLI:NL:RBAMS:2021:805 (Ad K. in eerste aanleg) over de
rechtmatigheid van de toepassing van de Mr. Big-methode in het onderzoek tegen Ad K.?
In de behandeling van de zaak van Ad K. in eerste aanleg oordeelde de rechtbank Amsterdam dat de Mr. Big-
methode hier niet rechtmatig is toegepast. Dit om twee redenen: ten eerste is er ontoelaatbare druk op de
verdachte uitgevoerd waardoor deze feitelijk in een verhoorsituatie werd geplaatst en dus de bijbehorende
waarborgen had moeten krijgen. De verklaringen van verdachte hebben in deze situatie in strijd met zijn
verklaringsvrijheid plaatsgevonden. Bovendien was er in dit geval bij de toepassing van de Mr. Big-methode over
het geheel sprake van onvoldoende nauwkeurige verslaglegging, waardoor de rechtbank niet volledig kon
beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als
gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid (zie
5.3.5).
6. Hoe oordeelde het Hof in ECLI:NL:GHAMS:2022:2083 (Ad K. in hoger beroep) over de
rechtmatigheid van de toepassing van de Mr. Big-methode in het onderzoek tegen Ad K.?
Het hof oordeelde in de zaak van Ad K. in hoger beroep anders dan de rechtbank in eerste aanleg. Het hof
oordeelde dat de Mr. Big-methode rechtmatig is toegepast en dat het overgrote deel van de verklaringen van
verdachten niet in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd. Eén van de verklaringen is wel afgelegd in
strijd met zijn verklaringsvrijheid, en deze moet dan ook worden uitgesloten van het bewijs (zie 9.3.6 en 9.3.7).
Analyse
In zijn artikel ‘Een probleem rondom het nemo tenetur-beginsel?’ stelt J.S. Nan over de Mr. Big-
methode:
“Aan een methode als die van Mr. Big zitten inderdaad haken en ogen. […] Het lijkt er vooralsnog op
dat feitenrechters de arresten van de Hoge Raad ter harte hebben genomen en dit opsporingsmiddel
kritisch(er) tegemoet treden.”
Schrijf een betoog (max. 450 woorden) waarin u ingaat op de vraag of de rechter uws inziens thans
voldoende controle kan uitoefenen op de toepassing van de Mr. Big-methode. Besteed daarbij in ieder
geval aandacht aan de volgende aspecten:
• de aard van de Mr. Big-methode en de wettelijke basis waarop deze kan worden toegepast;
• de “haken en ogen” die aan de toepassing van de Mr. Big-methode kunnen kleven, vanuit het
oogpunt van zowel (i) betrouwbaarheid van het bewijs als (ii) toezicht op het handelen van
opsporingsambtenaren; en
• de vraag of de observatie van Nan van toepassing is op de rechtbankuitspraak tegen Ad K.
(Rb. Amsterdam 2 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:805) en het daaropvolgende arrest van
het Hof Amsterdam (Hof Amsterdam 20 juli 2022,ECLI:NL:GHAMS:2022:2083).
,De aard van de Mr. Big-methode kan worden gevonden in een viertal elementen. Allereerst is de Mr. Big-
methode een befriendingsoperatie: een specifieke undercoveroperatie, waarbij een vertrouwensband wordt
opgebouwd met de verdachte. Het tweede element is dat er een gefingeerde organisatie wordt voorgesteld aan
de verdachte, waarbinnen die vertrouwensband wordt opgebouwd. Als derde is van belang dat bij de Mr. Big-
methode, de verdachte wordt verleid tot het doen van een bekentenis, vaak doordat hem financiële voordelen
worden geboden. Het laatste element is dat deze bekentenis wordt afgelegd aan de zogenaamde leider van de
organisatie: Mr. Big. De wettelijke basis voor de Mr. Big-methode is art. 126j Sv: de bevoegdheid tot
stelselmatige inwinning van informatie.
Er bestaat discussie over de toepasbaarheid van de Mr. Big-methode. Zo kan worden betoogd dat de
betrouwbaarheid van de verklaring die de verdachte aflegt tegen Mr. Big twijfelachtig is. Doordat hij druk
ervaart vanuit de voorgehouden voordelen en angst, kan de verdachte wellicht sneller valse verklaringen
afleggen. Ook kan men vraagtekens stellen bij welke mate van toezicht gehouden kan worden op het handelen
van de opsporingsambtenaren bij toepassing van de Mr. Big-methode. De officier en de zittingsrechter kunnen
maar tot op zekere hoogte toezicht houden op papier, en daarnaast is de officier voornamelijk bezig met
waarheidsvinding. Ook vinden de activiteiten van de opsporingsambtenaren vaak plaats op louche plekken,
zoals nachtclubs. Ook zijn er praktische problemen met verslaglegging: auditieve verslaglegging is bijvoorbeeld
niet altijd subtiel genoeg toe te passen.
Nan betoogt dat de rechters niet kritisch genoeg zijn naar de toepassing van de Mr. Big-methode. Echter kan het
tegendeel ook worden betoogd. In de zaak van Ad K. heeft de Rechtbank Amsterdam geoordeeld dat verdachte
vrijgesproken moest worden. De verslaggeving deugde niet voldoende volgens de Rechtbank, en verdachte werd
daarnaast te veel onder druk gezet bij het afleggen van zijn vierde bekentenis. Echter, het Gerechtshof vond in
hoger beroep dat de verslaggeving wel genoeg deugde. Zij vertrouwde de verslaggeving van de
opsporingsambtenaren in de processen verbaal, omdat zij in hun ambt handelden. Hoewel de rechters het niet
eens waren over dit punt, kan niet worden gesteld dat zij niet kritisch zijn geweest ten overstaan van de
toepassing van de Mr. Big-methode.
Casus
In 2007 is Radovan van de ene op de andere dag schijnbaar van de aardbodem verdwenen. Niet lang
na de verdwijning komen bij de politie enkele anonieme meldingen binnen die duiden op
betrokkenheid van Dylan. In opdracht van een tweetal Brabantse drugsbaronnen, met wie Radovan in
een zakelijk conflict verzeild zou zijn geraakt, zou Dylan Radovan om het leven hebben gebracht en
zijn stoffelijk overschot hebben weggemaakt. De betrokken opsporingsambtenaren slagen er echter
niet in om de anonieme meldingen te verifiëren. Tot groot verdriet van de nabestaanden van Radovan
belandt de zaak na enige tijd op de plank. In de kleine gemeenschap van Baarschot, waar Dylan al zijn
hele leven woont, zijn de geruchten niettemin hardnekkig. Dylan verliest de meeste van zijn vrienden,
zijn baan en zijn woning. Hij vindt onderdak in een stacaravan op het nabijgelegen park Duc de
Brabant en raakt aan de drank. Zijn bijstandsuitkering vult hij aan met het geld dat hij verdient met
zwarte klusjes voor boeren in de omgeving.
In 2022 besluit een cold-caseteam van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie een ultieme
poging te wagen om de verdwijning van Radovan op te helderen. Desgevraagd geeft de officier van
justitie bevel tot stelselmatige inwinning van informatie over Dylan, waarna opsporingsambtenaar
Thomas een praatje aanknoopt met Dylan in de winkel van een van de boerderijen waar Dylan hand-
en- spandiensten verricht. Hij stelt zich voor als Maurits en vertelt dat hij in de buurt een boerderij
heeft gekocht die hij voornemens is op te knappen. Dylan, die altijd om werk verlegen zit, biedt
onmiddellijk zijn diensten aan. Ze wisselen nummers uit.
,Enkele weken later belt ‘Maurits’ Dylan op en nodigt hem uit om te komen kijken naar de vervallen
boerderij die de Landelijke Eenheid gehuurd heeft aan de Westelbeersedijk, even buiten Baarschot. Als
Dylan aan komt fietsen, ziet hij direct dat het pand in erbarmelijke toestand verkeert. Op de oprijlaan
staat een fonkelnieuwe Mercedes met een Duits kenteken. Eenmaal binnen krijgt hij een uitgebreide
rondleiding en vraagt Maurits hem te helpen met het opknappen van het pand. Hij is bereid hem
daarvoor tweehonderd euro per dag te betalen, een astronomisch bedrag voor Dylan, die immers geen
rooie cent heeft. Als Dylan hem vraagt waarom hij geen aannemer inschakelt, zegt Maurits dat hij
liever “onder de radar” wil blijven.
De daaropvolgende maanden klussen Dylan en Maurits wekelijks meerdere dagen in de boerderij. Het
werk vordert gestaag. Tijdens het klussen probeert Dylan Maurits te ontfutselen hoe deze zijn geld
verdient. Maurits laat maar weinig los; hij zegt alleen dat hij “een handige jongen” is die “in de
handel” zit. In het weekend neemt Maurits Dylan steeds vaker mee op stap, eerst een paar keer in
Eindhoven en dan in Rotterdam. Tijdens deze avondjes vloeit de champagne rijkelijk en zorgt Maurits
voor vrouwelijk gezelschap. Dylan, die tot voor kort als hij niet aan het werk was meestal alleen in zijn
bungalow zat, heeft de tijd van zijn leven.
Na ongeveer een half jaar neemt Maurits Dylan mee naar Düsseldorf, waar ze op stap gaan met een
tweetal dat zich voorstelt als de broers Hans en Jochen Grönemeyer. Het gaat er die avond wild aan
toe. Als Dylan en Hans in een lawaaiige club aan de bar hangen, ziet Dylan vanuit zijn ooghoek dat
Maurits aan de andere kant van de dansvloer in een heftige discussie met Jochen verzeild geraakt is.
Als Dylan en Maurits op zondagmiddag in de auto terug naar Nederland zitten, vraagt Dylan naar de
woordenwisseling. Blijkens het proces-verbaal dat Thomas alias Maurits later opmaakt, ontspint zich
daarop het volgende gesprek:
M: “Ik heb een akkefietje met die vent. Ik moet van ‘m af.”
[enige ogenblikken stilte]
M: “Maar ja, zoiets komt altijd uit, natuurlijk.”
D: “Dat hoeft niet.”
[enige ogenblikken stilte]
D: “Je moet zoiets gewoon handig aanpakken.”
M: “Hou op joh. Wat weet jij daar nou van?”
D: “Nou, gewoon.”
M: “Wat nou, gewoon. Loop niet met me te dollen.”
D: “Ik kan dingen, weet je.”
M: “Ga weg, vent. Dit is geen shit waar jij je mee bezig moet houden. Dit is serious business. Geen
boerderijtje om op te knappen. Hier bel ik een vakman voor.”
[enige ogenblikken stilte.]
M: “Rib uit m’n lijf natuurlijk. Maar ’t moet maar.”
D: “Ik meen ‘t. Ik heb dingen gedaan.”
[enige ogenblikken stilte]
M: “Dingen?”
D: “Dingen. Gewoon. Wat jij nodig hebt.”
M: “Je bent een grappenmaker. Ik hou daar niet van.”
D: “Ik los ‘t voor je op.”
M: “Ik heb hier geen trek in, vriend. Ik betaal jou voor die boerderij maar je moet je geen dingen in je
hoofd halen. Dan is het straks afgelopen daarmee. Kan je weer stront gaan scheppen. Lekker zitten
zuipen in die caravan van je.”
D: “Gast, ik meen het. Ik was dat varkentje. Heb wel ’s zo’n varkentje gewassen. Heeft in de krant
gestaan.”
,M: “Wat dan?”
D: “Is al vijftien jaar foetsie, dat varkentje. Ligt lekker te slapen.”
Naar aanleiding van dit proces-verbaal beveelt de officier van justitie Dylans aanhouding. Enige tijd
later wordt hij gedagvaard ter zake van doodslag (art. 287 Sr). In het genoemde proces-verbaal wordt
alleen het gesprek tussen Dylan en Maurits in de auto terug vanuit Düsseldorf woordelijk
weergegeven; voor het overige is de gang van zaken zakelijk weergegeven in processen-verbaal van
bevindingen.
a. Wat is de wettelijke basis voor het optreden van Maurits?
Het gaat hier om toepassing van de bevoegdheid tot stelselmatige inwinning van informatie. De basis voor het
toepassen van deze bevoegdheid ligt in art. 126j Sv. Dit is door de Hoge Raad bevestigt in het Posbank-arrest.
b. U bent advocaat van Dylan. Voer verweer ten aanzien van de rechtmatigheid van het optreden van
Maurits.
Rechtsvraag: Het verweer van Dylan zal ingaan op de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid
tot stelselmatige inwinning van informatie door Maurits. De centrale rechtsvraag bij de beantwoording van deze
casusvraag is dus: Is de bevoegdheid tot stelselmatige informatiewinning op rechtmatige wijze uitgevoerd?
Juridisch kader: Het juridisch kader voor het verweer van Dylan volgt uit art. 126j Sv, 29 lid 1 Sv en het HR
Posbank.
Uit art. 126j Sv blijken de volgende voorwaarden voor uitvoering van de bevoegdheid van stelselmatige
inwinning van informatie:
1. Er moet sprake zijn van verdenking van een misdrijf
2. De bevoegdheid moet worden uitgevoerd in het belang van het onderzoek
3. Bevel van de officier van justitie aan een opsporingsambtenaar
4. Het bevel geldt voor een termijn van 3 maanden en moet worden verlengd
Volgens art. 29 lid 1 Sv moet de verklaring van verdachte in vrijheid zijn afgelegd. In het Posbank-arrest
formuleert de HR aanvullende eisen met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid tot stelselmatige
inwinning van informatie, in verband met de verklaringsvrijheid van de verdachte.
In HR Posbank formuleert de Hoge Raad de volgende gezichtspunten voor het beoordelen of de toepassing van
de bevoegdheid tot stelselmatige inwinning van informatie in het concrete geval in strijd was met de
verklaringsvrijheid van de verdachte. Gekeken wordt naar:
1. het verloop van het opsporingstraject;
2. de eventueel reeds door de verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot de feiten waarvan
hij wordt verdacht;
3. de mate van (psychische) druk op de verdachte tijdens het traject;
4. de mate en de wijze van de binnen dat traject toegepaste misleiding;
5. de bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de inhoud van de door de verdachte afgelegde
verklaring;
6. de duur en de intensiteit van het traject;
7. de strekking en frequentie van de contacten met de verdachten zelf; en
8. de in het vooruitzicht gestelde positieve of negatieve consequenties als de verdachte wel of juist geen
opheldering geeft over bepaalde zaken.
,Bovendien zijn bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een bevoegdheid altijd de ongeschreven beginselen
proportionaliteit en subsidiariteit van belang.
- Proportionaliteit: Verhouding tussen middel en doel moet redelijk zijn (Mr. Big-zaken zijn vaak cold-
cases en dat zijn vaak levensdelicten, dus kan proportionaliteit in zulke zaken worden aangenomen).
- Subsidiariteit: Er mag niet een ander middel voorhanden geweest zijn wat minder ingrijpend was geweest
(dit wordt bij Mr. Big-zaken vaak eveneens in verband gebracht met dat het gaat om een cold-case, wat
impliceert dat alle andere middelen in het verleden niet toereikend zijn geweest).
Ook moet de verslaggeving met betrekking tot het opsporingstraject waarin de bevoegdheid tot stelselmatige
inwinning van informatie is toegepast voldoende deugen (Ad K. in Hoger Beroep).
Analyse: In casu zijn aan de vereisten voor toepassing voor de bevoegdheid tot stelselmatige inwinning van
informatie uit art. 126j Sv voldaan. Het argument dat de advocaat van Dylan zal aanvoeren zal zijn dat Dylans
verklaringsvrijheid in de zin van art. 29 lid 1 Sv niet is gewaarborgd bij de toepassing van de bevoegdheid tot
stelselmatige inwinning van informatie door Maurits, gelet op de oogpunten die de Hoge Raad in het Posbank-
arrest heeft uiteengezet.
Uit de casus blijkt dat Dylan al langere tijd in isolatie leefde en door zijn omgeving was verstoten. Dylan moet in
het licht van deze omstandigheden aangemerkt worden als een kwetsbaar en daarmee makkelijk te manipuleren
persoon. De manier waarop Maurits hem plotseling uit zijn isolement haalde, met geld en dure feestjes, moet
zeer indrukwekkend zijn geweest voor Dylan. Omdat hij door deze hoge mate van manipulatie erg opkeek tegen
Maurits, heeft hij indruk willen maken op hem. Dit heeft daarnaast gezorgd voor een grote mate van psychische
druk op Dylan, omdat hij de vriendschap met Maurits – zijn enige vriend, die ook nog eens heel stoer en rijk
was – erg hoog had zitten. Hij kwam daarom met een broodje-aap verhaal met betrekking tot zijn criminele
kennis en ervaring richting Maurits, op het moment dat er de gelegenheid was indruk te maken.
Omdat het hier om een cold-casezaak gaat kunnen we aannemen dat de toepassing van de bevoegdheid uit art.
126j Sv door Maurits niet in strijd is met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarnaast vertelt de
casus ons niets over de verslaggeving in deze zaak, dus gaan we daar verder niet op in.
Conclusie: In het licht van de oogpunten die de Hoge Raad in HR Posbank heeft geformuleerd voor de
beoordeling of er sprake is van strijd met de verklaringsvrijheid (art. 29 lid 1 Sv) van de verdachte bij de
toepassing van de bevoegdheid tot stelselmatige inwinning van informatie (art. 126j Sv) – in het bijzonder de
oogpunten met betrekking tot de mate van manipulatie en de mate van psychische druk – moet worden
geconcludeerd dat de verklaringsvrijheid van Dylan bij het doen van de verklaring niet gewaarborgd was.
c. U bent rechter in deze zaak. U volgt het verweer van de advocaat van Dylan. Welk rechtsgevolg
dient er aan het onrechtmatige optreden van Maurits te worden verbonden?
Het feit dat Dylans verklaringsvrijheid niet is gewaarborgd vraagt om uitsluiting van deze verklaring van Dylan
van het bewijs. Het feit kan daarom niet bewezen worden verklaard, en Dylan moet worden vrijgesproken (art.
350 jo. 352 lid 1 Sv).
,Werkgroep 2: Het Opsporingsonderzoek (I)
Zelfstudie
1. Wat is de kern van de problematiek die speelt in het arrest “stille sms”? Betrek bij uw antwoord het
strafvorderlijk legaliteitsbeginsel (art. 1 Sv) en de artikelen 3 Politiewet en art. 141 en 142 Sv.
Volgens het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel uit art. 1 Sv moet opsporing plaatsvinden bij wijze bij de wet
voorzien, want opsporing is een vorm van strafvordering. Er zijn echter ook opsporingsmethoden waarbij voor
de toepassing daarvan geen expliciete basis in de wet te vinden is.
De algemene taakstellende bepalingen, te weten: art. 141 en 142 Sv en art. 3 Politiewet, kunnen als toereikende
wettelijke grondslag dienen voor niet expliciet gefundeerde “lichte opsporingshandelingen”.
In HR de Stille sms ging het over de toepassing van de opsporingsmethode “stille sms”; het versturen van
“lege” sms’jes om de locatie van de telefoon van verdachte te bepalen aan de hand van zendmast-signalen.
De vraag was in dit arrest of de algemene taakstellende bepalingen voldoende grond bieden voor de toepassing
van deze methode, of dat expliciete wettelijke basis voor de toepassing van de stille sms nodig is
2. Welke twee factoren onderscheidt de Hoge Raad bij het beoordelen van opsporingsmethoden als
de “stille sms”? Wat wordt met beide factoren bedoeld?
De Hoge Raad is van mening dat een opsporingsambtenaar bevoegd is een niet specifiek in de wet geregelde
methode van opsporing in te zetten op grond van de algemene taakstellende bepalingen, wanneer dit:
1) een slechts beperkte inbreuk maakt op grondrechten van de burger, en
2) niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van het opsporingsonderzoek.
(O.a. terug te vinden in HR Zwolsman)
3. De Hoge Raad besluit uiteindelijk dat het gebruik van de stille sms – ingezet als in de huidige
casus – toelaatbaar is en noemt hiervoor vier aandachtspunten. Relateer deze vier aandachtspunten
aan de twee factoren van vraag twee.
De Hoge Raad oordeelde in het Stille sms-arrest dat de politie gebruik mocht maken van de methode stille sms,
zolang het geen ingrijpende inbreuk op iemands privéleven zou vormen. We hebben het hier dus over de eerste
factor uit de vorige vraag (de mate van inbreuk op grondrechten van de burger).
De Hoge Raad stelt dat sprake is van een ingrijpende inbreuk op iemands privéleven, wanneer een min of meer
compleet beeld van een aspect van het leven van deze persoon is ontstaan. Voor de beoordeling of de
opsporingsmethode geschikt is om een zodanig beeld te verkrijgen, noemt de Hoge Raad de volgende vier
oogpunten:
1. Duur van het gebruik van de opsporingsmethode,
2. Frequentie van het gebruik van de opsporingsmethode,
3. Intensiteit van het gebruik van de opsporingsmethode,
4. Of sprake is van gebruik van technisch hulmiddel in de zin van art. 126m/126g/126ee Sv.
(Zie par. 2.4. Uitspraak Hoge Raad in Stille sms)
,Analyse
In zijn artikel ‘Normering van ‘lichte’ opsporingshandelingen’ noemt Borgers de huidige normering
van lichte opsporingsmethoden door de Hoge Raad “sterk casuïstisch”.
Schrijf een betoog waarin u een beredeneerd standpunt inneemt over de wenselijkheid van een
dergelijke casuïstische benadering. Besteed in uw antwoord aandacht aan de volgende elementen:
a) De wijze waarop de lichte opsporingsmethoden zijn genormeerd
b) Wat Borgers bedoelt met een casuïstische benadering
c) Wat de voor- en nadelen van deze casuïstische benadering zijn
d) Hoe u de oplossing beoordeelt die door Borgers wordt aangedragen als alternatief voor de wijze
van normering van lichte opsporingsmethoden
De lichte opsporingsmethoden worden flexibel genormeerd, door ze te baseren op de algemene taakstellende
bepalingen uit art. 141-142 Sv en art. 3 Politiewet. Dit is vaste rechtspraak. De Hoge Raad stelt in het arrest stille
sms dat een opsporingsambtenaar op grond van deze bepalingen bevoegd is om een niet specifiek in de wet
geregelde wijze van opsporing in te zetten, op een wijze die een slechts beperkte inbreuk maakt op grondrechten
van burgers en die niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing.
Borgers noemt de huidige normering door de Hoge Raad van de toepassing van lichte opsporingsmethoden
zoals de stille sms “sterk casuïstisch”. Deze conclusie trekt hij op basis van de overweging van de Hoge Raad in
het arrest stille sms dat de begrijpelijkheid van het oordeel van het Hof – inhoudende dat de toepassing van de
stille sms-methode in casu een beperkte inbreuk maakte op de grondrechten van de verdachte en niet zeer
risicovol was voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing – afhankelijk is van de omstandigheden
van het geval. De Hoge Raad formuleert dus geen hard and fast rules met betrekking tot de vraag of een lichte
opsporingsbevoegdheid zoals de stille sms mocht worden toegepast. In plaats daarvan bekijkt zij de
rechtmatigheid van de toepassing ervan per geval in het licht van een aantal oogpunten, waaronder de duur,
intensiteit en frequentie van de toepassing van de methode en het gebruik van technische hulpmiddelen.
Een voordeel van deze casuïstische benadering is dat de politie hierdoor in staat wordt gesteld flexibel te werk te
gaan. Er zijn echter ook nadelen te bedenken met betrekking tot de casuïstische normering van de lichte
opsporingsbevoegdheden. Zo brengt het in zekere mate rechtszonzekerheid met zich mee. Uit de huidige
rechtspraak valt geen algemene regel af te leiden voor de toelaatbaarheid van het gebruik van bijvoorbeeld de
stille sms. Het is onduidelijk hoe veel gewicht de Hoge Raad aan de verschillende oogpunten toekent bij het
maken van de afweging.
Borgers stelt dat een AMvB een manier zou kunnen zijn een evenwichtiger relatie tussen de gewenste flexibiliteit
en de eisen van rechtszekerheid te bewerkstelligen. Een AMvB is een prettig instrument om strafvorderlijk
optreden te normeren, omdat deze betrekkelijk snel en eenvoudig tot stand kan worden gebracht, terwijl
democratische controle op de totstandkoming plaatsvindt (zij het in een minder intensieve mate dan bij
wetgeving in formele zin). Een groot voordeel van een AMvB ten opzichte van jurisprudentiële normering, is
dat met een AMvB algemeen geldende regels worden geformuleerd. Het gaat Borgers met dit voorstel om de
mogelijkheid om, zeker wanneer bepaalde opsporingshandelingen frequent worden ingezet, nadere regels te
stellen om het speelveld te bepalen en overigens ook om dat speelveld te begrenzen.
,Casus 1
Eddie staat bij de politie bekend als een echte kruimeldief. Hij heeft in het verleden meermaals
vastgezeten voor kleinere vermogensdelicten en woont sinds kort in een begeleid-wonentraject in het
kader van zijn re-integratie. Het is de politie evenwel opgevallen dat er sinds de plaatsing van Eddie in
de wijk een toename is van nachtelijke woninginbraken, waarbij steeds gebruik gemaakt wordt van
dezelfde modus operandi, te weten de zogenaamde ‘slagmethode’.
Opsporingsambtenaar Hilde besluit hierop de ‘flockvezelspray’ in te zetten. Onlangs heeft zij een
cursus gevolgd waarin de werking van deze spray is uitgelegd. Aangeraden werd de spray te spuiten op
stoelen, bijvoorbeeld een autostoel, van mensen die in verband worden gebracht met veelvoorkomende
criminaliteit. De werking is kort gezegd als volgt: diegene die op de geprepareerde stoel gaat zitten
krijgt de spray op zich en laat vervolgens een traceerbaar spoor achter. Iedere spuitbus heeft een
unieke samenstelling; als op de plaats delict sporen van een spray worden gevonden, kan dit
vervolgens worden gekoppeld aan een codenummer van een bepaalde spuitbus en zo kan worden
achterhaald waar de spray eerder is aangebracht.
Hilde besluit de spray te spuiten op het interieur van de auto van Eddie, hetgeen makkelijk lukt nu
Eddie het raampje bij de bestuurdersstoel enigszins open heeft laten staan. Ze hoeft hierna niet lang te
wachten. Drie dagen later wordt aangifte gedaan van een volgende woninginbraak. De spraymethode
lijkt zijn werk bovendien goed gedaan te hebben: in de woning wordt inderdaad de spray aangetroffen
met hetzelfde codenummer als Hilde eerder in de auto van Eddie had gespoten.
Ter zitting voert de advocaat van Eddie aan dat de inzet van de spray onrechtmatig was. Hierbij stelt
hij zich op het standpunt dat het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in een expliciete grondslag
voor de inzet van de flockvezelspray en Hilde dus niet – en zeker niet op eigen houtje – had mogen
besluiten tot de inzet van dit middel.
Stel, u bent rechter in deze zaak. Hoe beoordeelt u het standpunt van de advocaat van Eddie?
De advocaat van Eddie stelt dat flockvezelfspray niet had mogen worden ingezet door opsporingsambtenaar
Hilde, omdat voor de toepassing van deze methode geen expliciete wettelijke grondslag bestaat.
Rechtsvraag: De rechter zal nagaan of de toepassing van de flockvezelspray in casu valt te classificeren als
“lichte opsporingsbevoegdheid”. Als dit het geval is, vormen de algemene taakstellende bepalingen uit art. 141-
142 Sv en art. 3 Politiewet voldoende grondslag voor de toepassing van deze methode, en is geen expliciete
wettelijke grondslag voor de toepassing ervan nodig.
Juridisch kader: Gekeken wordt naar de uitspraak Stille sms voor de beoordeling of art. 141-142 Sv en art. 3
Politiewet voldoende basis vormen voor de toepassing van de flockvezelspray.
De Hoge Raad stelt in HR Stille sms dat een opsporingsambtenaar op grond van de algemene taakstellende
bepalingen bevoegd is om een niet specifiek in de wet geregelde opsporingsmethode in te zetten (lees; er is
sprake van een lichte opsporingsbevoegdheid), mits dit geschiedt op een wijze die een slechts beperkte inbreuk
maakt op grondrechten van burgers (art. 8 EVRM) en die niet zeer risicovol is voor de integriteit en
beheersbaarheid van de opsporing.
Volgens de Hoge Raad moet de vraag of sprake is van een beperkte inbreuk op het privéleven van verdachte per
geval worden beoordeeld aan de hand van de volgende oogpunten; de inzet van een methode kan onrechtmatig
zijn indien gezien de duur, frequentie en intensiteit van de toepassing van het middel geschikt zijn om een min
of meer compleet beeld te verkrijgen van een bepaald aspect van het leven van de verdachte. Daarnaast speelt
mee of er gebruik is gemaakt van een technisch hulpmiddel.
Bovendien spelen ook altijd de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit mee.
, Analyse: In casu is geen sprake van een technisch hulpmiddel. We gaan de duur, intensiteit en frequentie van de
toepassing van de Flockvezelspray-methode in casu na. De spray is door Hilde één keer aangebracht op de
bestuurdersstoel van Eddies auto. De frequentie van de toepassing van de methode is dus één. De spray heeft
drie dagen op de stoel gezeten, dus de duur van de toepassing van het middel was drie dagen. Met het gebruik
van de spray kan slechts worden vastgesteld dat Eddie zich op bepaalde plekken heeft bevonden. Hij is niet
voortdurend gevolgd. De politie weet dat hij in de woning is geweest, maar heeft verder geen informatie over op
welke locatie hij zich op precies welk moment bevond. Er is dus niet enorm veel informatie verkregen. De
intensiteit van het gebruik van het middel is daarom laag. Door de korte duur, lage frequentie en lage intensiteit
van de toepassing van de methode is er sprake van een slechts beperkte inbreuk op het recht op privéleven van
Eddie.
Met betrekking tot de vraag in welke mate de inzet van de Flockvezelspray risicovol was voor de integriteit en de
beheersbaarheid van het onderzoek, kan gesteld worden dat in casu geen grote risico’s waren voor de integriteit
en de beheersbaarheid van het onderzoek. De advocaat van Eddie stelt dat Hilde niet op eigen houtje had
mogen overgaan op de inzet van dit middel. Echter blijkt uit de casus dat er een cursus binnen de politie is
gegeven over het gebruik van de spray. Er is dus sprake geweest van enige coördinatie binnen de
politieorganisatie. Hilde heeft niet geheel op eigen houtje gehandeld, en de toepassing van de Flockvezelspray-
methode vormt daarmee geen groot risico voor de integriteit en beheersbaarheid van het onderzoek.
Tot slot is er geen gegeven uit de casus dat wijst op strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit bij
de toepassing van de Flockvezelspray-methode.
Conclusie: Geconcludeerd kan worden dat de mate van inbreuk op het recht op privéleven van Eddie in dit
geval gering is, door de korte duur, lage frequentie en lage intensiteit van de toepassing van de Flockvezelspray-
methode door Hilde. Bovendien brengt de toepassing van deze methode door Hilde in casu geen grote risico’s
voor de beheersbaarheid en integriteit van het onderzoek met zich mee. Geconcludeerd kan worden dat hier
sprake is van een lichte opsporingsbevoegdheid, waarvoor de algemene taakstellende bepalingen voldoende
wettelijke grondslag bieden. Het toepassen van de Flockvezelspray was in casu dus rechtmatig, ondanks dat er
geen expliciete wettelijke grondslag voor is.
Casus 2
Op maandagmiddag 21 april 2017 rijden de agenten Olaf en Pim over de Alkmaarderweg in
Amsterdam. Die ochtend hebben zij, zoals gebruikelijk, op het politiebureau een briefing gehad over
het doen en laten van ‘crimineel Amsterdam’. Een vast aandachtspunt in deze briefing zijn de ‘brief
comments’: korte opmerkingen omtrent specifieke personen, plaatsen en/of voertuigen die in verband
worden gebracht met strafbare feiten. Verzocht wordt aan alle verbalisanten hier extra rekening mee te
houden tijdens hun dienst.
Olaf en Pim zien tijdens de rit in hun dienstwagen opeens een aftandse Opel Zafira rijden op de
Alkmaarderweg. Pim herinnert zich dat dit type auto onder de aandacht is gebracht tijdens de briefing,
omdat in de buurt regelmatig een auto van dit type was gesignaleerd waarvan de inzittenden ‘zich
schuldig zouden maken aan de handel in verdovende middelen’. De agenten rijden daarom achter de
Opel Zafira aan. Nadat ze zien dat de auto op een parkeerplaats tot stilstand komt, zetten ze hun
dienstvoertuig naast de Opel.
Vervolgens spreekt Pim de bestuurder en de bijrijder aan, deelt hen mede dat zij als verdachte worden
staande gehouden en vraagt om inzage in hun personalia (art. 52 Sv). Olaf start intussen met het
doorzoeken van de auto (art. 9 Opw/art. 96b Sv). Bij deze doorzoeking treft Olaf onder de
bestuurdersstoel een sealbag met cocaïne aan. Even later worden beide inzittenden gedagvaard op
verdenking van overtreding van de Opiumwet.