Samenvatting Mens en gedrag 2
Inleiding in de pedagogiek
1.2 Het begrip pedagogiek
De student kan uitleggen wat het begrip pedagogiek inhoudt geredeneerd vanuit Social Work
Pedagogiek → wetenschap die zich bezighoudt met het opvoedend handelen, de motieven
hiervoor, de methodieken die erbij horen en de effecten ervan, ook wel opvoedkunde.
Opvoedkunde → richt zich op de vaardigheden van de opvoeder
Opvoedingsleer → richt zich op het vergaren van kennis over opvoeden.
Opvoedingswetenschap → richt zich op het ontwikkelen van theorieën over en methoden
met betrekking tot opvoeden.
Opvoeding → alle omgang tussen ouder en kind waarbij gericht een relatie wordt
aangegaan.
In deze omgang biedt de ouder het kind, liefde,
geborgenheid, veiligheid, intimiteit, aandacht,
grenzen, instructie, ondersteuning en controle.
Hierdoor zal het kind tot zelfontplooiing komen
en over nodige zelfvertrouwen en
zelfstandigheid en zelfredzaamheid komen om
richting te geven aan zijn verdere leven.
Figuur van (Becker)
Een hulpwetenschap is een wetenschappelijke discipline die een bepaalde tak van
wetenschap ondersteunt.
,Samenvatting Mens en gedrag 2
1.3 Basisdimensies van opvoeden
De student kan aangeven wat het maatschappelijke belang is van de vier basisdimensies:
1. Ondersteuning bieden
- Warmte, affectie tonen en liefdevol omgaan (emotionele beschikbaarheid voor
het kind van de ouder)
- Sensitiviteit (ouder valt iets op aan het kind) en responsiviteit (ouder reageert
op het kind) is erg belangrijk.
- Beloning en straf, gewenst gedrag stimuleren door emotionele of materiële
beloning en ongewenst gedrag straffen door bijv. het kind op de gang te zetten.
De ouder moet consequent zijn in zijn straf en niet uit eigen frustratie handelen dit
kan ervoor zorgen dat het kind agressief wordt. Belangrijk is om de straf na te
bespreken met het kind.
Wanneer dit niet lukt meer kan op agressie, vandalisme en delinquentie.
2. Instructie geven
- Het kind duidelijk maken welk gedrag er van hem verwacht wordt en wat de
bedoeling van iets is → op tijd inspelen in op signalen en behoeften.
- Hierdoor leert het kind eigen strategieën ontwikkelen om problemen op te lossen
- Hierdoor is het kind beter in staat zelf beslissingen te nemen en zelfstandig te
worden.
Wanneer het kind overladen wordt met instructies zal het kind geen eigen initiatieven durven
nemen en te veel bezig zijn met wat de ouder ervan zou denken.
3. Controle uitoefenen
- Het kind uitleggen wat wel of niet mag → Dekovic onderscheid twee controles
- Autoritaire/ restrictieve controle → negatieve invloed op sociaal en cognitieve
competenties van het kind, druk op het kind om correct gedrag te vertonen,
gericht op macht en gezag, onvoorwaardelijke gehoorzaamheid wordt verlangd,
kind wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Geen overleg en gelijkheid met het
kind.
Het kind krijgt niet de gelegenheid zichzelf te ontplooien, kan leiden tot onzekerheid en
weinig zelfvertrouwen.
- Autoritieve controle → positieve invloed op sociaal en cognitieve competenties
van het kind, ouder heeft respect voor de zelfstandigheid van het kind en geeft
het kind meer vrijheid om zelf dingen op te lossen. Ouder is gelijk aan het kind en
er is openheid tussen ouder en kind, ouder komt door middel van uitleg en
verklaringen tot compromis, kind wordt aangemoedigd om eigen
verantwoordelijkheid te nemen en eigen handelen te onderzoeken. Ouder straft
ongewenst gedrag en beloond gewenst gedrag.
Het kind krijgt de gelegenheid zichzelf te ontplooien, vraagt netjes om de instemming van de
ouder, er ontstaat inductie → manier van redeneren waarbij er op grond van een aantal
specifieke waarnemingen tot een algemene regel wordt gekomen.
,Samenvatting Mens en gedrag 2
4. Grenzen stellen
- De wijze waarop de ouder het kind bestraft of beloont om gewenst gedrag aan te
leren.
- Beïnvloeding ouder → zorgt voor gedragsverandering
- Belonen en straf gewenst gedrag stimuleren door emotionele of materiële
beloning en ongewenst gedrag straffen door bijv. het kind op de gang te zetten.
- De ouder moet consequent zijn in zijn straf en niet uit eigen frustratie handelen dit
kan ervoor zorgen dat het kind agressief wordt. Belangrijk is om de straf na te
bespreken met het kind → is soms lastig omdat ouder aardig gevonden wil
worden door het kind.
Wanneer de ouder consequent is voelt het kind zich serieus genomen en voelt het de liefde
en betrokkenheid van de ouder. Het kind leert omgaan met normen en waarden.
Opvoedstijlen:
- Autoritair → niet onderhandelen, bevelopvoeding, machtsstructuur → gevolg kind,
kind twijfelen, minder initiatief, geen identiteit, eigen verantwoordelijkheid, agressief
opstandig
- Autoritatief → individuele zelfontplooiing, kinderen centraal, opvoeder is betrokken,
duidelijke grenzen met aandacht voor het kind, veel communicatie, regels in
onderhandeling en mening kind, gezonde discussies. → gevolg kind, betrokken en
sociaal, zelfstandig, hulpvaardig, inlevingsvermogen, zelfvertrouwen en
zelfstandigheid
- Permissief → tolerante en verwennende opvoeding, weinig eisen en grenzen, zelden
straf, wenig communicatie, weinig discussie, liefde, manipulatie, opvoeder onzeker
over opvoeden, slecht geregeld huishouden → gevolg kind, ongepast gedrag,
aandacht vragen op negatieve manier.
- Verwaarlozend → stelt weinig eisen en is weinig responsief, kijkt amper naar het
kind om. Er wordt weinig aandacht besteedt aan het kind en er worden geen grenzen
gesteld. Emoties, gevoelens en gedachten van het kind worden in principe
genegeerd, vaak worden enkel alleen de basisbehoefte (eten, drinken, dak boven het
hoofd) gegeven, waarbij liefde op de tweede of derde rang wordt geplaatst, of totaal
afwezig is → gevolg kind, heeft vooral het gevoel niet echt van belang te zijn in het
leven van zijn of haar ouder.
, Samenvatting Mens en gedrag 2
1.4 Pedagogische opvoedingsdoelen
De student kan het verband uitleggen tussen sensitiviteit en responsiviteit van de ouder en
een veilige hechting bij het jong kind
Ouder heeft opvoedingsdoelen kind moet opgroeien tot persoon die zich kan handhaven in
de maatschappij, kan voor zichzelf zorgen en verantwoordelijkheid dragen.
Intentioneel opvoeden → bewust toepassen van opvoedingsdoelen
De drie algemene opvoedingsdoelen (Kuipers, oorspronkelijk van Schleimacher)
1. Zelfstandigheid (individu) zelf keuzes maken, recht op eigen leven en uitvinden wat van
belang is.
2. Zelfredzaamheid (samenleving) kind kan op een positieve manier vorm geven aan zijn
toekomstige rol in de maatschappij.
3. Zelfvertrouwen (toekomst) kind kan bijdrage leveren aan de toekomst en kan praktische
en technische problemen oplossen. Ouder probeert dit te bereiken door kind te stimuleren
zelf oplossingen voor vraagstukken te bedenken, afhankelijk van leeftijd.
De 3 opvoedingsdoelen of de 3 Z’s versterken elkaar als het kind meer zelf kan en mag, wordt het
zelfstandiger, krijgt het meer zelfvertrouwen en wordt het zelfredzamer.
Het opvoedverleden van de ouder heeft invloed op de opvoeding naar het kind → wordt
doorgegeven aan volgende generatie, bepaald hechtingsstijl.
Buiten de 3 opvoedingsdoelen kunnen ouders ook andere punten belangrijk vinden dit is
afhankelijk van de opvattingen van de ouder en diens normen en waarden. → bv. Gelovig
zijn, gastvrijheid of eerlijkheid