1. Kremer, M., Went, R. & M. Bovens (2014). “Economische ongelijkheid in Nederland.” p.11–36 in
Hoe ongelijk is Nederland? Een verkenning van de ontwikkeling en gevolgen van economische
ongelijkheid.
Inkomensongelijkheid (Sinds eind jaren 90, armen armer, rijke rijker) kijk naar:
- Gini-coefficient
- Gemiddelde bovenste/onderste 10%
Loonverschillen, de vloer hetzelfde plafond verhoogd.
Oorzaken:
- Globalisering, technologische ontwikkeling: hoog opgeleid werkt met pc, laag opgeleid vervangen
door pc
- Mondiale liberalisering van financiele markten: makkelijker geld verdienen met geld
- Beloningsstructuur: prestatie verschil klein, best presterende krijgt wel veel meer
- Demografische factor: toenemende werkende vrouw
- Homogamie: Hoogopgeleid trouwt met hoogopgeleid
Verschillen in besteedbare huishoudinkomen zijn in Nederland veel kleiner dan loonverschillen.
- Bruto-inkomen zonder verzorgingsstaat: 0,57
- Netto-inkomen met verzorgingsstaat: 0,33
Primaire inkomensverschillen: in de markt verdiende inkomens
Secundaire inkomensverschillen: primair gecorrigeerd door belastingen en sociale uitkeringen
Tertiaire inkomensverdeling: toegang tot publieke voorzieningen, zorg, cultuur, onderwijs (middengroep
heeft hier minste baat bij)
Vermogen (0,8) is in Nederland ongelijker verdeeld dan inkomen (0,3).
Oorzaken:
- Gestegen huizenprijzen
- Niet hoeven sparen voor oude dag (door verzorgingsstaat)
- Groei van bezit aandelen
- Toegenomen mobiliteit van kapitaal
Morele benadering van ongelijkheid:
- Liberalen: vrijheid - willen gelijke kwaliteiten (ongeacht afkomst) toegang hebben tot zelfde posities
- Sociaaldemocraten: gelijkheid - streven naar gelijke verdeling, inkomen, kennis en macht
- Christendemocraten: broederschap - gelijke wederkerigheid
- Capability-benadering: niet gelijke uitkomsten maar voor gelijkheid van mogelijkheden voor
iedereen
Filosoof Frankfurt: ongelijkheid doet er niet toe als iedereen een behoorlijk bestaan heeft.
De morele vuistregel van Rawls (1971): toenemende ongelijkheid is geen probleem als daardoor de
onderkant van de samenleving eveneens op vooruitgaat en als ongelijkheden verbonden zijn aan posities
en ambten die voor iedereen openstaan.
De instrumentele benadering van ongelijkheid
Deze benadering kijkt of minder economische ongelijkheid een middel is om andere doelen te bereiken.
Denk aan economische groei, algemeen welzijn, sociale mobiliteit of democratie.
Minder ongelijkheid gaat hand in hand met meer sociale mobiliteit.
Social gradient van economische ongelijkheid: Elkaar de maat nemen (vergelijken van elkaars prestaties en
posities). Zo zorgt een hoge mate van inkomensongelijkheid voor meer sociale vergelijkingsangst en stress,
meer gezondheidsproblemen en meer sociaal wantrouwen.
Politieke paradox: toenemende ongelijkheid gaat gepaard met een toenemende wens onder de bevolking,
vooral aan de onderkant, om te herverdelen.
, Predistributie: het omhoogtrekken van de lonen aan de
onderkant of het dempen van de lonen aan de bovenkant van
de inkomensladder. Of allebei tegelijk. De herziening van de
economie zodat lage- en middeninkomens beter kunnen
verdienen.
Drie beleidscomponenten zijn van belang:
- Goed macro-economisch beleid
- Goede publieke voorzieningen waarbij wordt
geïnvesteerd in de vaardigheden en kansen van jongeren
- Meer empowerment van werknemers.
Wat zou Nederland kunnen doen aan predistributief beleid?
- Verhogen van het minimumloon, dat al decennia ‘bevroren’ is.
- Dat sociale partners rond cao- afspraken meer aandacht kunnen schenken aan de steilheid van de
inkomenspiramide. Afspraken tussen sociale partners zouden dus een veel breder terrein kunnen
beslaan dan nu het geval is.
- Hervormen van ondernemingen. Ondernemingsvormen waarbij het aandeelhouderschap in
handen ligt van werknemers of burgers, zou economische ongelijkheid kunnen verminderen.
- Consumenten kunnen ook indirect invloed uitoefenen op het loongebouw. Producten kunnen een
logo krijgen wanneer de loonverschillen in het bedrijf waar deze worden gemaakt, niet groter zijn
dan 1:8. Het is vervolgens aan de consument of deze wil kiezen voor het verkleinen van de
‘loonkloof’ of niet.
2. Lahelma, E., Martikainen, M., Laaksonen, M., & Aittomäki, A. (2004). “Pathways between
socioeconomic determinants of health.” J Epidemiol Community Health 58: 327–332.
Onderzoeksvraag: Hoe beïnvloeden opleidingsniveau, sociale klasse en inkomen de gezondheid van
mannen en vrouwen op middelbare leeftijd?
- Voor mannen heeft opleiding invloed à beroepsklasse en dit invloed à op de gezondheid. (link
tussen inkomen à gezondheid niet bevestigd)
- Voor vrouwen geldt dat opleiding invloed à beroepsklasse.
Beroepsklasse invloed à inkomen à gezondheid
(directe beïnvloedingen van de indicatoren niet gevonden)
Bij vrouwen kan de inkomensongelijkheid minder worden verklaard door opleiding en beroepsklasse
dan bij mannen.
Onze bevindingen suggereren dat gezondheidsongelijkheden niet worden veroorzaakt door één enkele
indicator onder vrouwen of mannen, maar door een complexe reeks van sociaaleconomische
determinanten.
, 3. Rebers, H., R. Konig & H. Westerik. 2006. “Omnivoor kijkgedrag? Cultureel kapitaal en het
(niet) kijken naar televisieprogramma’s.” Mens & Maatschappij 81: 375–388.
Volgens Bourdieu onderscheiden statusgroepen zich binnen een maatschappij o.a. van elkaar door middel
van smaakvoorkeuren. Dit wordt aangeleerd in de gezinnen waarin mensen opgroeien en tijdens de
opleiding die ze volgen. Hier worden hun codes aangereikt om bepaalde cultuuruitingen van betekenis te
kunnen voorzien en waarderen.
Bourdieu noemt de kennis van codes cultureel kapitaal à hoe meer cultureel kapitaal, hoe complexer de
culturele uitingen die gewaardeerd worden. Hij legt dus een relatie tussen cultureel kapitaal en het genieten
van complexe kunstuitingen.
Volgens Peterson en Simkus is dit niet waar. Zij onderzochten muziekvoorkeur onder Amerikanen en
zagen dat mensen met veel cultureel kapitaal alleen verfijnde werken waarderen. Voor hen is typerend dat
mensen met veel cultureel kapitaal een uiteenlopende muziekuitingen hebben. Zij spreken over culturele
omnivoren.
Leefstijl volgens Ganzeboom = een reeks van samenhangende gedragskeuzen die een sociale positie
symboliseren en herkenbaar maken
- Expressieve gedragsvormen à gedragskeuzen die een sociale positie herkenbaar maken. Het feit
dat iemand veel tijd thuis doorbrengt en over televisie weet mee te praten is een expressieve
gedragsvorm.
- Samenhang er tussen de gedragsvormen à kunnen we benoemen als stijlen
Door het voeren van een bepaalde leefstijl onderscheiden de diverse statusgroepen binnen een
maatschappij zich van elkaar. 4 kenmerken waarop individuen verschillen (Ganzenboom).
1. Geldbudget
2. Tijdsbudget
3. Cognitieve vaardigheden
4. Statusoverwegingen
Om tot een bepaalde gedragskeuze te komen dient men te beschikken over voldoende geld, tijd en
cognitieve vaardigheden (1 t/m 3)
Statusoverwegingen (4) à een manier om de eigen sociale positie aan andere mensen duidelijk te maken.
Hiermee wordt duidelijk wat iemands positie is in de volgende 3 dimensies:
1. Economische hiërarchie: verschillen in financiële hulpbronnen, ofwel, het besteedbaar inkomen.
Hoe hoger de positie binnen de economische hiërarchie, hoe meer zogenaamd economisch
kapitaal men heeft.
2. Culturele hiërarchie: verschil in opleidingsniveau. Hoe hoger iemands culturele hiërarchie, hoe
meer cultureel kapitaal diegene heeft
3. Levensfase-dimensie: leeftijd en het karakteristieke patroon vd levensloop à consequenties die
gepaard gaan met de keuze voor een (vaste) partner, het krijgen van kinderen, de woonsituatie en
het verkrijgen van een (vaste) werkkring. Hierbij is er geen echte hiërarchie zoals bij 1 of 2 (wat is
hoger?)
Volgens Bourdieu en Ganzeboom hebben mensen met veel cultureel kapitaal een (highbrow)
smaakvoorkeur voor complexe cultuuruitingen en mensen met weinig cultureel kapitaal hebben een
(lowbrow) smaakvoorkeur voor minder complexe cultuuruitingen. Volgens Peterson & Simkus bleek dat
deze nuance niet klopte, mensen hoge sociale cultuur luisteren ook naar low- en middelbrow muziek.
Mensen met veel cultureel kapitaal omnivoren en voor de mensen met minder cultureel kapitaal de term
univoren: personen die zich beperken tot één of hooguit enkele, weinig complexe, culturele uitingen.
Onderzoek van DiMaggio à smaak is een vorm van sociale communicatie. Hij liet zien dat er een positieve
relatie bestaat tussen sociaal- economische status en het netwerk van een persoon: hoe hoger iemands
sociaal- economische status, hoe groter, complexer en diverser iemands netwerk.