,Variabelen voor media-effecten:
Geslacht
o Wel effect: voorkeur media-inhoud, zelfbeeld/lichaamsbeeld, voorkeur games
o Geen effect: op angsten tgv media, beïnvloeding reclames, pestgedrag social
media
Leeftijd
o Wel effect op: mediavoorkeur, devicevoorkeur, agressie, angsten,
communicatie (eigenlijk overal op)
Opleidingsniveau/intelligentie
o Kleine verschillen: bij mediagebruik (hoeveelheid)
o Grotere verschillen: bij beïnvloeding (denk aan Facebook algoritme)
Mediawijsheid
o Wel effect: mediagedrag, mediakeuze, negatieve beïnvloeding
o Geen effect: voorkeuren
Persoonlijkheid
o Invloed op: angsten, daardoor mediavoorkeur/selectie), sociale netwerken
Openbaarheid voor ervaring
Extraversie
Neurocitisme (natuurlijke reacties) mate van emotionele stabiliteit
Concientieusheid (gewetensvolheid) zorgvuldigheid
Aangenaamheid (meegaandheid)
, Hoofdstuk 3: Theorieën
Hoe het begon...
Jaren 20 van vorige eeuw: heersende gedachte was dat de massamedia (radio en film) een
grote en uniforme invloed hadden op het publiek van jong en oud er werd gedacht dat
jazz muziek seksuele driften kon aanwakkeren bij mannen en dat vrouwen moesten uitkijken
Injectienaaldtheorie/stimulus-response/magic bullet theorie (universele effecttheorieën) =
het effect dat media-effecten snel, direct en automatisch zijn en voor iedereen gelden
↪️in strijd met hedendaagse denken over de mens als actieve ontdekker die zelf zijn
waarden en gedrag bepaalt samen met de omgeving
Psychoanalyse = verklaart menselijk gedrag uit universele, onbewuste instincten en seksuele
driften waarover men zelf geen controle heeft
Behaviorisme = menselijk gedrag wordt volledig bepaalt door krachten uit de omgeving (net
als dieren) na een stimulus volgt de respons
Door nieuwe technieken in films (close-ups, uitvloeiende beelden) schrokken mensen (trein
kwam op ze af, door ingezoomd beeld leken insecten heel groot) mediawijsheid
ontwikkeld zich gedurende het menselijk leven maar wordt ook overgegeven van generatie
op generatie
Eerste onderzoek naar media-effecten: Payne-Fundstudies
Bioscopen waren populair onder de jeugd, tieners namen stijl, gedrag en opvattingen van
hun filmhelden over door empirisch onderzoek kon de invloed van de films op tieners
worden onderzocht 12 studies
1 richtte zich op de inhoud Dale groepeerde films is 10 thema’s: misdaad, seks,
liefde, comedy, mystery, oorlog, kinderen (over en voor), geschiedenis, reizen en
sociale propaganda The Big Three: liefde (30%), misdaad (27%) en seks (15%)
Blumer ging na hoe vaak/wat kinderen en tieners uit films imiteerden vooral
kleding en gebaren, maar ook manier waarop filmsterren elkaar kusten, crimineel
gedrag
Effecten van films op het leren, attitudes, emoties en gedrag Dysinger en
Ruckmick lieten kinderen, tieners en volwassenen droevige, enge en erotische films
zien wanneer ze waren verbonden met fysiologisch meetapparatuur
Onderzoek naar of het kijken naar films de start van de puberteit vervroegt
konden geen pubers vinden die niet naar bioscopen gingen
Verschillende factoren van het kind en omgeving die effecten kunnen versterken of
verzwakken:
Leeftijd
Intelligentie: effecten lijken vooral op te gaan voor minder intelligente kinderen uit
gezinnen met een lagere sociale status
Kinderen wiens ouders weinig aandacht voor ze hebben en die van zichzelf al een
neiging hebben tot crimineel gedrag