1. Welke van de volgende stellingen is juist?
Stelling 1 – In het archaïsche Romeinse recht bestond fas uit de regels die betrekking hadden op
de verhouding tussen de burgers en de gemeenschap en ius uit de regels die betrekking hadden
op de onderlinge verhouding tussen de burgers. Onjuist want fas had betrekking op de verhouding
tussen mensen en goden.
Stelling 2 – Uit de tweedeling fas en ius die in het archaïsche Romeinse recht werd gemaakt,
groeide later het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht. juist
a. Zowel stelling 1 als stelling 2 is juist.
b. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.
c. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. Het goede antwoord
d. Zowel stelling 1 als stelling 2 is onjuist.
8. Welke van de volgende stellingen is juist?
Stelling 1 – Als een lid van de stam van de Franken een strafbaar feit pleegde op het grondgebied
van de stam van de Saksen, werd hij berecht naar Saksisch recht. Onjuist, want iemand werd
altijd berecht naar ijn eigen recht.
Stelling 2 – In de Germaanse verzoeningsprocedure kon de aangeklaagde partij worden verplicht
zijn onschuld te bewijzen door een godsoordeel te ondergaan. Juist, zowel de aanklager als de
aangeklaagde kon worden verplicht om zijn standpunt met bewijs te staven.
a. Zowel stelling 1 als stelling 2 is juist.
b. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.
c. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. correct
d. Zowel stelling 1 als stelling 2 is onjuist.
10. Als Karel de Grote in 800 tot keizer wordt gekroond, spreekt men van het herstel van het
“imperium” ofwel het rijk. Welk imperium wordt bedoeld?
a. Het Frankische keizerrijk.
b. Het Byzantijnse keizerrijk.
c. Het Romeinse keizerrijk. Het goede antwoord. Karel de Grote liet zich door de paus tot
keizer kronen, als ware hij de nieuwe West-Romeinse keizer. In het Westen was het Romeinse rijk
immers onder de voet gelopen door de Germanen, dus was daar de Romeinse keizerskroon
vacant.
d. Het Habsburgse keizerrijk. Dit was een andere Karel, namelijk Karel V die in de Vroeg
Moderne Tijd moet worden geplaatst.
11. Karel de Grote vaardigde tijdens zijn regering capitularia ofwel koninklijke verordeningen uit.
Waarom deed hij dat?
a. Om de leges barbarorum van de Germaanse stammen te codificeren.
b. Om de leges barbarorum van de Germaanse stammen te vervangen.
c. Om het strafrecht van de Germaanse stammen te moderniseren. Het goede antwoord.
d. Om het strafrecht van de Germaanse stammen op schrift te stellen. Dit stond al op schrift,
namelijk in de leges barbarorum, waarin vanaf de 6e eeuw de diverse volksrechten werden
opgetekend.
15. Welke van de onderstaande stellingen is juist?
a. Zowel Glossa Ordinaria van Accursius als het Decreet van Gratianus is een product
van de Vroege Scholastiek. correct
b. De Glossa Ordinaria van Accursius is een product van de Vroege Scholastiek, het Decreet
van Gratianus is een product van de Late Scholastiek.
c. De Glossa Ordinaria van Accursius is een product van de Late Scholastiek, het Decreet
van Gratianus is een product van de Vroege Scholastiek.
, d. Zowel Glossa Ordinaria van Accursius als het Decreet van Gratianus is een product van de
Late Scholastiek.
18. Welke van de volgende stellingen is juist?
Stelling 1 – Het inquisitoire strafproces past bij de taak van de landsheren om de openbare orde in
hun gebied te handhaven of herstellen. Juist.
Stelling 2 – Het inquisitoire strafproces past bij het streven van de landsheren om de ingezetenen
van hun gebied een eerlijk proces te geven. Niet juist, aangezien in dit proces gebruik kon worden
gemaakt van de martelbank om iemand een bekentenis af te dwingen, hetgeen betekend dat de
verdachte geen eerlijke kansen had.
a. Zowel stelling 1 als stelling 2 is juist.
b. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. Het goede antwoord
c. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist.
d. Zowel stelling 1 als stelling 2 is onjuist.
20. Wat behoort NIET tot de leerstellingen van Thomas van Aquino over het vergeven van een
begane zonde?
a. De zondaar moest de zonde niet kunnen worden toegerekend en verweten.
b. De zondaar moest hetgeen hij had weggenomen teruggeven of vergoeden.
c. De zondaar moest een geldboete betalen aan degene die hij had benadeeld. correct
d. De zondaar moest om vergiffenis vragen en spijt betuigen voor zijn gedrag.
21. Welke eigenschap past het beste bij de middeleeuwse common law van Engeland?
a. Grote invloed van het gewoonterecht.
b. Grote invloed van het rechtersrecht. In Engeland waren lagere rechtbanken verplicht om
recht te spreken conform de arresten van de hogere gerechtshoven.
c. Grote invloed van het geleerde recht.
d. Grote invloed van het Romeinse recht.
26. Wat was GEEN kenmerk van het juridisch humanisme?
a. De erkenning van het gezag van het Romeinse recht.
b. De erkenning van het gezag van het canonieke recht.
c. De zuivering van het eigen recht. correct
d. De perfectionering van het eigen recht.
27. Welke van de volgende stellingen is juist?
Stelling 1 – In zijn boek Inleidinge tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid (1631) stelt Hugo de
Groot dat uit elke ongeoorloofde handeling zowel een verplichting tot het ondergaan van straf als
een verplichting tot het vergoeden van schade voortvloeit. Onjuist, want beide verplichtingen
kunnen ontstaan, maar dat hoeft dus niet het geval te zijn.
Stelling 2 – Volgens De Groot zouden zowel de verplichting tot het ondergaan van straf als de
verplichting tot het vergoeden van schade geworteld zijn in het natuurrecht. Juist, aangezien De
Groot deze verplichtingen laat voortvloeien uit het “aangeboren recht”, dat elk mens als rationeel
wezen in zich heeft – met andere woorden, het recht dat hij van nature in zich heeft, dus
natuurrecht.
a. Zowel stelling 1 als stelling 2 is juist.
b. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.
c. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. Het goede antwoord
d. Zowel stelling 1 als stelling 2 is onjuist.
30. In welk opzicht heeft het juridisch humanisme bijgedragen aan de codificatiebeweging die
plaatsvond vanaf het einde van de 18e eeuw?
a. Door de creatie van een tijdloos en universeel recht.
b. Door de harmonisering van de regionale rechtsstelsels.
c. Door relativering en zuivering van het Romeinse recht.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper dantevanroosmalen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.