De geschiedenis van het Nederlands 2
Na de val van Antwerpen in 1588 was er sprake van De Republiek der Zeven
Verenigde Nederlanden, bestaande uit de noordelijke provincies. Met de Vrede van
Münster in 1648 kwam aan de Tachtige jarige oorlog een eind en werd de Republiek
als soevereine staat erkend. Ook zuidelijke delen hoorden nu bij de Republiek, de
zogenaamde generaliteitslanden (zij hadden geen stem in het landsbestuur en
fungeerden als bufferzone). Over de strijd werd gelezen, geschreven en er werden
tal van “vaderlandse” liederen (zoals ons volkslied, Het Wilhelmus) geschreven. Dit
droeg bij tot een gevoel van collectiviteit, wellicht nog zonder duidelijke
nationaliteitsgevoel.
Twee richtingen binnen de Republiek (met afwisselend goede samenwerking en
conflicten):
- Staatsgezinden: zij waren uit op “ware vrijheid”, inhoudend een land met een
bestuur van afgevaardigden van rijken, edelen en van de steden, met optimale
vrijheden én vrijheid van godsdienst.
- Prinsgezinden: zij waren uit op een stevige, eenhoofdige leiding van het land,
ingevuld door een Prins van Oranje. Zij waren meer calvinistisch en kwamen vaak uit
de lagere rangen van de bevolking.
Naar een eenheidstaal
Na 1500 bleef de gesproken volkstaal sterk van streek tot streek verschillen. In de
loop van de 16e eeuw kwam er meer aandacht en waardering voor de moedertaal.
Aan het eind van de 16e eeuw ontstond een algemenere schrijftaal.
Er was behoefte aan eenheid, ook op taalgebied: om samenwerken in de strijd tegen
Filips II en voor de identiteit, wat vooral de samenhang binnen de Republiek ten
goede moest komen. Ook hervormers binnen de kerk wilden een zo algemeen
mogelijke taal om hun ideeën overal te kunnen verspreiden.
De provincie Holland ging de toon aangeven: het Hollands (met ook veel Vlaamse en
Brabantse elementen, afkomstig van zuidelijke immigranten) had aanzien en werd
het voorbeeld voor een eenheidstaal. Deze eenheidstaal was in de eerste plaats
schrijftaal! In de spreektaal bleven dialectische verschillen hoorbaar.
In de 16e eeuw hield men voor de spelling niet alleen rekening met de uitspraak
(zoals in de Middeleeuwen), maar ging men ook letten op consequentheid en
systematiek: het gelijkvormigheidsprincipe (landen, dus land), dezelfde klanken
overal met dezelfde letters weergeven, alle woorden los van elkaar schrijven.
Tevens werd er aandacht besteed aan het opstellen van algemeen geldende
grammaticale regels (Spieghel raadde het gebruik van bastaardwoorden af) en
ontstond er een moedertaalwoordenschat (woordenboeken).
, Het standaardiseringsproces
Het proces van standaardisatie is een taalsociologisch proces, waarbij uit een
toestand van dialectverscheidenheid een eenheidstaal ontstaat. Het bestaat uit vier
elementen:
1. Keuze (selectie): keuze voor een prestigedialect of de taal van een voormalige
overheerser (op macro-niveau) en het selecteren van bepaalde taalvormen (klanken,
morfemen, woorden, syntactische structuren) uit verschillende taalvarianten (op
micro-niveau).
2. Codificatie: normen en regels opstellen voor de vorming en het gebruik, ofwel; een
uniforme spelling afspreken en woordenboeken en grammatica’s samenstellen.
3. Elaboratie (functie-uitbreiding): taal uitbouwen om ook op terreinen, waar de
betreffende taal eerder niet in gebruik was, te kunnen laten functioneren, ofwel; de
taal geschikt maken en nieuwe woorden bedenken (voor begrippen waarvoor tot dan
toe Latijnse of Franse woorden gebruikt werden).
4. Acceptatie: een verdere verbreiding van de geselecteerde en voorgeschreven
standaardvormen over de taalgemeenschap. Erkenning door het volk als de variëteit
voor openbaar taalgebruik.
De Gouden Eeuw (17e eeuw)
De aard van de Hollandse kunst (Rembrandt, Vermeer, Steen, Hals) werd beïnvloed
door het feit dat het naast particulieren vooral stadsbesturen waren, die opdracht
gaven tot grote objecten. Dat trok veel bouwmeesters en beeldhouwers uit het zuiden
naar de Republiek. Dat is in tegenstelling tot het Spaanse zuiden (Rubens, Van
Dijck), die een vorstelijk hof en een op pracht gestelde kerk als opdrachtgevers
kende.
Literatoren: Constantijn Huygens, P.C. Hooft, Joost van den Vondel (vonden geen
publiek buiten de grenzen).
Geleerden: Hugo de Groot, Christaan Huygens, Baruch de Spinoza (waren belangrijk
voor heel Europa).
Rampjaar 1672: Lodewijk XIV sloot met Engeland een verbond en zij verklaarden de
oorlog aan de Republiek, die zich terugtrok achter de Hollandse Waterlinie. Het volk
gaf de regenten de schuld en lynchte de gebroeders De Witt. Willem III werd
stadhouder, maar werd ook koning van Engeland (door te trouwen met Mary Stuart).
De neergang (18e eeuw)
De overzeese handel en de plattelandsindustrie in de Zuidelijke Nederlanden groeide
niet, maar de bevolking wel. Aan het eind van de eeuw kwam daar de textielindustrie
op, gesteund door Oostenrijk: zij voerde een verlichte politiek, die meer intellectuele
vrijheid toeliet, wat echter alleen invloed had op de Franstalige leden van de
bevolking. Zij breidden zich in de Nederlandstalige gewesten uit met de verlichte
ideeën: het Frans werd de beschaafde omgangstaal, het Nederlands werd
minderwaardig.