Arrestanalyse Privaatrecht I
HR 11 december 1959, NJ 1960/230 (Eelman/Hin)
Feiten:
Eelman verkoopt zijn landgoed aan Hin voor een normale prijs. Na afronding van de overeenkomst
weigert Eelman om tot levering over te gaan, waartoe Hin hem voor de rechter daagt om Eelman te
vorderen te leveren. Eelman stelt daarentegen dat hij door zijn psychische ziektebeeld (Schizofrenie)
in de veronderstelling is geweest dat de landgoed bezeten werd door geesten, waartoe hij tot de
verkoop is overgegaan. Hij geeft daarbij aan dat hij dit, onder normale omstandigheden, niet had
gedaan, en beroept zich op het ontbreken van een wilsovereenstemming.
Rechtsvraag: Kan Eelman de koopovereenkomst nietig laten verklaren op grond van wilsontbreken?
Rechtsregel: De rechtshandelingen van handelingsonbekwame zijn altijd nietig te verklaren op grond
van wilsontbreken (art. 3:33 BW). Wel dient er te worden gekeken naar in hoeverre de wederpartij
kenbaar had kunnen, of moeten, zijn met het ontbreken van de handelingsonbekwaamheid (art. 3:35
Bw).
Hoge Raad: omdat Eelman zijn landgoed verkocht voor een normale prijs, had Hin niet kunnen weten
dat Eelman onbekwaam was, en mocht hij erop vertrouwen dat Eelman echt wilde verkopen. De
overeenkomst blijft dus in stand.
HR 19 mei 1967, NJ 1967/261 (Saladin/HBU)
Feiten:
Saladin koopt op aanraden van HBU, 6000 aandelen, voor zes dollar per aandeel. In de
bemiddelingsovereenkomst tussen Saladin en HBU, heeft HBU een beding opgenomen waarin staat
dat HBU voor de transactie geen enkele aansprakelijk aanvaardt. HBU garandeert Saladin dat hij na
een jaar alle 6000 aandelen zal terugkopen voor 7 dollar per stuk. Het terugkopen van de aandelen
door HBU blijft echter uit. Pas twee jaar later koopt HBU slechts 3035 aandelen terug, de overige
aandelen kan hij niet meer terugkopen. Saladin eiste daarom, primair op wanprestatie en subsidiair op
onrechtmatige daad, zijn geld terug van HBU.
Rechtsvraag: Kan HBU een geslaagd beroep doen op de exoneratieclausule die is vastgelegd in de
overeenkomst?
Rechtsregel: of dit beroep slaagt hangt af van een tal van omstandigheden: de zwaarte van de schuld,
mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen; de aard en
verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt; de maatschappelijke positie en de
onderlinge verhouding van partijen; de wijze waarop het beding tot stand is gekomen en de mate
waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest.
Hoge Raad: HBU kan een geslaagd beroep doen op de exoneratieclausule, derogerende werking van
redelijkheid en billijkheid
HR 13 maart 1981, AA19810355 (Haviltex)
Feiten:
Ermes en Langerwef verkochten een machine voor het snijden van steekschuim aan Haviltex. In de
koopovereenkomst werd een bepaling opgenomen waarin stond dat de machine tot het einde van dat
jaar mocht worden teruggegeven. Deze teruggave zou leiden tot ontbinding van de koopovereenkomst,
waarbij de verkoper het betaalde bedrag moest restitueren. In het midden van het jaar wilde Haviltex
, de machine teruggeven, zodat hij zijn geld terugkreeg. De verkopers accepteerden dit echter niet,
omdat Haviltex geen goede reden had om de machine terug te geven. De verkopers stelden dat zij niet
hebben bedoeld dat de koopovereenkomst zonder goede reden ontbonden zou kunnen worden.
Haviltex stelde dat er in de bepaling in de koopovereenkomst enkel stond dat de machine voor het
einde van het jaar kon worden teruggeven. Hierin stond namelijk niet dat voor teruggave een goede
reden vereist was.
Rechtsvraag: Mocht Haviltex de machine wel of niet zonder goede reden teruggegeven op grond van
deze bepaling in de koopovereenkomst?
Rechtsregel: naast de taalkundige uitleg gaat het hier ook om wat partijen redelijkerwijs van elkaar
mogen verwachten.
Hoge Raad: De vraag hoe in een overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld, en of deze
overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van
alleen een taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst. Het komt immers aan op de zin
die partijen in de gegeven omstandigheden, over en weer, redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten
toekennen, en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij
kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren, en welke rechtskennis
van partijen kan worden verwacht. Op grond van de redelijkheid en billijkheid en gewoonte behandel
je elkaar niet zo, de machine mocht dus niet terug.
HR 10 april 1981, AA19810708 (Hofland/Hennis)
Feiten:
In een woongids is door Hofland zijn woning, aan de Elizabethgaarde 7 te Bussum, tegen een bepaalde
prijs te koop aangeboden. Hennis neemt dit aanbod zonder meer aan. Als Hofland ziet met wie hij te
maken heeft, komt hij op zijn aanbod terug. Hennis stelt dat door zijn aanvaarding een
koopovereenkomst is gesloten. Hofland stelt het tegendeel.
Rechtsvraag: is er een koopovereenkomst tot stand gekomen?
Rechtsregel: een huis te koop aanbieden in een woongids is een uitnodiging tot onderhandeling, geen
aanbod
Hoge Raad: Volgens de Hoge Raad is een advertentie waarin een individueel bepaalde zaak voor een
bepaalde prijs te koop staat, slechts een uitnodiging tot onderhandeling oftewel een uitnodiging tot het
doen van een aanbod. Er zijn namelijk meerdere factoren belangrijk bij zo’n grote koopovereenkomst
als een huiskoop. Onderhandelingen op dit gebied, kunnen erg belangrijk zijn bij het overeenkomen
van een koopovereenkomst.
HR 12 september 1986, AA19870099 (Westhoff/Spronsen).
Feiten:
Westhoff was bij Spronsen BV in dienst als chauffeur. Op zaterdag 1 mei 1982 meende hij dat iemand
een afspraak niet was nagekomen om hem naar een bepaalde plek te vervoeren om zijn auto op te
halen; in een boze bui meldde Westhoff aan een medewerker van Spronsen: "Ik pak mijn zooitje je
bekijkt het maar en ik kom niet meer terug." Deze uiting werd door Spronsen als een eenzijdige
rechtshandeling behelzende ontslagneming opgevat. Deze opvatting werd versterkt door het gegeven
dat Westhoff de daarop volgende maandag 3 en dinsdag 4 mei niets van zich liet horen. Hierop stuurde
Spronsen Westhoff een aangetekende brief waarin zij aangaf het dienstverband op grond van de
verklaring van Westhoff als beëindigd te beschouwen. Westhoff wilde doorbetaling van zijn salaris.
Rechtsvraag: had Spronsen een onderzoeksplicht tegenover Westhoff voor zijn ontslagneming?