De economie van goed en kwaad
Door Tomas Sedláček
Met uitzondering van hoofdstuk 10, 12, 13 en 14
Hoofdstuk 1: het Gilgamesj-epos
Het Gilgamesj-epos is meer dan vierduizend jaar oud en komt uit Mesopotamië. Verder dan deze
tekst reikt het spoor terug in de geschiedenis van de vragen over de economie niet. Het verhaal gaat
over natuur en beschaving, over heldendom, verzet, de strijd tegen de goden en het kwaad; het is
een verhaal over wijsheid, onsterfelijkheid en ook zinloosheid. Deze tekst lijkt genegeerd te zijn door
economen. Maar in deze tekst staan wel de eerste overdenkingen uit onze beschaving; het begin van
bekende concepten als de markt en haar onzichtbare hand, het vraagstuk van de benutting van
natuurlijk hulpbronnen en het streven naar optimale effectiviteit.
Gilgamesj is een bovenmenselijke halfgod en heerser over de stad Uruk. Hij laat een stadsmuur
bouwen. Hij gaat op een hardvochtige manier om met zijn arbeiders en onderdanen. Daarom sturen
de goden de natuurmens Enkidu om hem te straffen. Echter, de twee worden vrienden en een
onoverwinnelijk duo. Wanneer Enkidu sterft gaat Gilgamesj op zoek naar de onsterfelijkheid alleen
die ontglipt hem keer op keer.
In dit epos wordt het principe van effectiviteit beschreven. Relaties tussen mensen zouden een
obstakel zijn voor werk en efficiëntie daarom moet er een hiërarchie zijn. Wanneer die relaties
wegvallen zijn we niets anders dan robots, een eenheid productievermogen.
Dit komt ook voor in het model van de homo economicus: wanneer de mens een robot is, is het het
beste voor de economie.
De vriendschap van Enkidu en Gilgamesj is zo sterk dat ze onoverwinnelijk worden. Daarnaast laat
Gilgamesj het idee van een stadsmuur varen. Deze vriendschap heeft dus een omwenteling
teweeggebracht. Gilgamesj verandert van een kille tiran die mensen tot robots maakt naar een mens
met gevoel. Enkidu verandert, doordat hij verleid wordt door een hoer die door Gilgamesj is
ingehuurd, van dier, onbeheersbaar, onvoorspelbaar naar een mens. Ze waren eerst elkaars
tegenpolen, maar veranderen beide naar het midden, de mens.
Gilgamesj komt op het idee om cederbossen te gaan kappen. In die tijd was dit gevaarlijk. Ze maken
hout tot een onderdeel van het bouwsel van de stad, ze onderwerpen een deel van de ongetemde
natuur. De natuur was eerst iets waar je ontzag voor had, nu ging hij dienen als een bron van
grondstoffen. De mens voelde zich meer op zijn gemak in een onnatuurlijke omgeving in
Mesopotamië.
Daarnaast heeft Gilgamesj de oases in de woestijn ontdekt, dit maakte handelsverkeer mogelijk.
Het bouwen van een stadsmuur maakt specialisatie mogelijk, er ontstaat ruimte voor ambachten en
handel. Waarmee men rijk en sommigen arm van worden. Het nadeel van specialisatie: Hoe
geavanceerder de samenleving als geheel is, des te minder de leden ervan zelfstandig als individuen
zonder die samenleving kunnen overleven. Enkidu, die symbool staat voor de natuur, heeft veel
minder behoeften dan Gilgamesj, waarvan het lijkt alsof zijn behoeften alleen maar toenemen.
Volgens het epos huist in de natuur alleen maar het kwaad, je gaat jagen of gewassen verzamelen.
Enkidu de wilde raast er. De natuur geld als een bron die voorziet in onze behoeften. Naar de stad
keer je terug om je te ruste te leggen en mens te zijn.
Het oude testament staat hier helemaal tegenover. Daar wordt de natuur verheerlijkt. De natuur
(denk aan de hof van Eden) had een positieve waarde voor de Hebreeërs, terwijl de stedelijke
beschaving negatief was.
,Later in het Nieuwe testament is er niet veel geschreven over de natuur. Johannes beschreef de
hemel als een stad. Dit wil zeggen dat het christendom de natuurlijke staat van de mens niet zag als
iets dat zonder meer goed was.
Dit hangt ook samen met de economie. Wanner de mens geen vertrouwen heeft in de natuurlijke
staat van de mens is er behoefte aan een sterke hand van de vorst (Hobbes). Wanneer men de
natuurlijke staat wel ziet als iets goeds dan heeft het collectieve maatschappelijke handelen veel
minder behoefte hebben aan gezag.
In het epos van Gilgamesj beschikte de hoer over de gave om het kwaad te veranderen (Enkidu) naar
iets wat algemeen nuttig was. De onzichtbare hand van de markt lijkt hier op. Door middel van
marktwerking zorgt egoïsme voor de realisatie van algemeen belang.
Het epos geeft een aantal dingen weer:
De gedachte dat menselijkheid ten koste gaat van doelmatigheid is even oud als de mensheid zelf.
Het begin van de beschaving van de mens is weergegeven: een drama waarin de mens zich bevrijdt
van de natuurlijke staat en deze vervolgens achter laat.
Daarnaast wordt vriendschap beschreven: Vriendschap is iets wat in biologisch opzicht nutteloos lijkt
en ook op het eerste gezicht uit maatschappelijk oogpunt. Voor doeltreffende economische
productie en een welvarende samenleving volstaat het om zonder al te veel emotionele
betrokkenheid deel te nemen aan een team. Maar om het systeem te veranderen heb je vriendschap
nodig.
Gilgamesj en Enkidu worden vergeleken met de beschaafde en de dierlijke essentie van de mens.
De stad wordt geschapen. De natuur werd veranderd in een seculiere bron van middelen. Dit ging
samen met een grotere afhankelijkheid van het individu ten opzichte van andere leden van de
samenleving. De Hebreeërs gingen pas veel later in steden wonen, zie het Oude testament.
Het principe van de onzichtbare hand is geïntroduceerd.
Het epos eindigt met een cyclische noot. Er is geen vooruitgang geboekt.
Hoofdstuk 2: Het Oude Testament
Het Joodse denken heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de moderne
kapitalistische economie. De Hebreeërs zien aards bezit niet als iets kwaads. Er is geen minachting
voor alles was materieel en fysiek is, wat bijvoorbeeld Plato en Socrates wel hadden. Daarnaast
hebben de joden een lineair tijdsbegrip - de tijd begint en eindigt. Er is sprake van vooruitgang. Dit
vooruitgangsdenken is in de loop van de eeuwen sterk veranderd. Eerst was het een spiritueel
concept, tegenwoordig bezien wij de vooruitgang bijna uitsluitend in economische en
wetenschappelijke-technologische termen.
In tegensteling tot het christendom was er in het Hebreeuwse denken niet zoiets als een buitenaards
paradijs of hemel. De hof van Eden bevond zich oorspronkelijk op aarde.
Het jodendom gericht op de wereld. De wereld is geen schaduw-afspiegeling van een betere wereld
ergs in de wolk aan ideeën, zoals Plato het zag. De materiele werkelijkheid vormen voor de Joden het
ultieme decor voor de goddelijke geschiedenis, het toppunt van de schepping.
Deze gedachte is een voorwaarde voor de ontwikkeling van de economie, economische middelen
bezitten en verdienen is geoorloofd maar het wordt beperkt door de tien Geboden.
De Joodse helden hebben geen bovenmenselijke krachten. Een handelaar hoeft immers geen fysieke
krachtpatser te zijn. “De held legt zijn wapens neer en gaat handelen om rijk te worden.”
Ook is de natuur niet heilig. De mens is op de aarde gezet om voor de natuur te zorgen. De natuur
moet doorgegeven worden aan de volgende generaties.
,In de geschapen wereld heerste een zekere orde die er aan het begin van de schepping niet geweest
lijkt te zijn. Alles was slechts een vormeloze en kleurloze massa, alles was samengesmolten. Eerst
brengt God, volgens het verhaal van de schepping, orde aan in dingen. Licht en duisternis, dag van
nacht enz. God roept de mensen op om de wereld te doorgronden. Onderzoek is dus niet verboden.
Orde kan worden begrepen door de menselijke rede, dit ligt aan de basis van wetenschappelijk
onderzoek. Door deze orde kan de mens de wereld begrijpen aan de hand van modellen. De
modellen helpen ons de werkelijkheid te interpreteren, de verschijnselen naam te geven, ze stellen
ons in staat om de wereld te classificeren volgens logische vormen en wij in wezen door de modellen
de werkelijkheid kunnen aanschouwen.
In het Gilgamesj-epos worden goed en kwaad niet al iets in morele zin behandeld, het is eerder een
soort natuurlijk kwaad. In Het Hebreeuwse denken gaat het daarentegen wel nadrukkelijk om het
morele goed en kwaad. De wereld is geschapen door een goede God, het kwaad komt in die wereld
als gevolg van het immoreel handelen van de mens. Denk bijvoorbeeld aan de verbanning uit het
paradijs.
In het verhaal over het Joodse volk is de eerste notitie te vinden van de economische cyclus of
conjunctuur. Het verhaal van de zeven magere koeien en de zeven vette koeien. De Hebreeërs
kwamen op de gedachte dat de cyclus het gevolg waren van morele factoren. In de Torah staat geen
verklaring waarom de economie op en neer beweegt, het goede en het kwade zijn er nu eenmaal.
Wel hadden de Joden een oplossing voor de conjunctuurcyclus: Graanschuren opbouwen om zo
voorraden aan te leggen voor de magere jaren. Door deze graanschuren komt er uiteindelijk geen
hongersnood. Dit geeft aan dat wanneer een voorspelling juist is, en er worden maatregelen
getroffen, de voorspelling niet uit komt. Dit gaat recht tegen de theorie van de selffulfilling prophecy
in.
Door het oude testament wordt er een morele verklaring gegeven. Wanneer men de geboden van de
Heer naleeft zullen er tijden van voorspoed zijn.
Het Oude Testament stelt dat het rendeert om het goede te doen. Want het goede doen elf kan al
een beloning zijn. Het hoeft niet aangevuld te worden met iets materieels. Het was de rol van de
Hebreeërs om het goede te doen, ongeacht of dat materieel voordeel opleverde. Het goede en
beloning hangen niet van elkaar af. De Joden moeten het goede doen uit dankbaarheid voor het
goede dat wij in het verleden hebben mogen ontvangen.
De Joden dienden de wet niet alleen na te leven, maar ook lief te hebben omdat deze goed was.
Door de bevrijding van de Hebreeërs uit de Egyptische slavernij werden vrijheid en
verantwoordelijkheid de centrale waarden in het joodse denken. Ze waren van oorsprong een
nomadenstam en hadden het ideaal van het paradijs van de hof van Eden, niet een stad.
De Joden hadden ook al een soort van sociale voorziening: een sabbatjaar. In een Sabbatjaar, ook wel
jubeljaar genoemd, werd het land teruggegeven aan zijn oorspronkelijke eigenaren, schulden werden
kwijtgescholden en Israëlieten die door schulden in slavernij waren vervallen dienden hun vrijheid
terug te krijgen. Een Sabbatjaar was er iedere negenenveertig jaar. In die tijd was de
levensverwachting ongeveer vijftig jaar. Dus een generatie na een vader met schulden kon weer
opnieuw beginnen. Eigendom duurde niet eeuwig. Dit systeem benadrukte dat we slechts tijdelijk op
de aarde leven; niets van materiële aard zal ons redden en we nemen niets met ons mee.
Iedere Israëliet diende ook een tiende van zijn hele oogst af te dragen aan de tempel van de Heer. En
deze droeg het ieder derde jaar af aan de vreemdeling, de wees en de weduwe. Liefdadigheid is voor
de Joden geen teken van goedheid maar van verantwoordelijkheid.
Voor de Joden is het verboden rente te vragen aan hun mede-Joden, alleen aan iemand buiten de
joodse gemeenschap mag het wel. De christenen namen dit verbod over. De oude Hebreeërs waren
, niet alleen heel voorzichtig met rente, maar met schuld in het algemeen. Er waren dan ook
beperkingen aan de grote van de schulden.
Wanneer de armen uit behoefte of in een noodgeval moesten lenen dan dienden zij niet belast te
worden met rente. In de loop van de geschiedenis veranderde de rol van krediet, de rijken leenden
vooral om investeringen te doen. In zo’n geval was er geen verbod op rente omdat het geen grote
ethische invloed had.
In tegenstelling tot de negatieve associatie die arbeid opriep bij de oude Grieken werd er in het Oude
Testament volstrekt niet op neergekeken. Integendeel, de onderwerping van de natuur is zelfs een
door God gegeven missie. Pas na de zondeval van de mens werd arbeid een vloek. Voorheen leefde
de mens in harmonie met de natuur, maar nu, moet hij vechten.
Zowel Plato als Aristoteles meenden, dat fysieke arbeid noodzakelijk was om te kunnen overleven.
Maar dat enkel de lagere klasse (slaven) het moesten doen. De elite moest zich louter op geestelijke
zaken, kunst, filosofie en politiek toeleggen.
Er was alleen een uitzondering: de sabbat. Niemand mocht op die dag werken. Het maakte duidelijk
dat de mens niet primair geschapen was om te werken. De rustdag was niet ingesteld om een
grotere doelmatigheid te bewerkstelligen, maar om te reflecteren over het gedane werk. Net als God
tijdens zijn schepping.
Het element om voldoening te beleven, te realiseren wat er is gecreëerd, is helemaal verdwenen uit
de moderne economie. Tegenwoordig kennen we alleen nog maar groei omwille van de groei. Als wij
tegenwoordig rust belangrijk vinden, dan is dat omdat het rust is voor een uitgeputte machine, de
rust voor de zwakkeren, voor degene die het tempo niet bij kunnen benen.
Hoofdstuk 11 De geschiedenis van de onzichtbare hand van de markt
en homo economicus
Volgens de Heilige Augustinus waren er drie belangrijke ondeugden: Machtswellust, seksuele wellust
en de zucht naar geld. In elk van deze drie drijfveren van het menselijk handelen schuilt een soort
onzichtbare hand namelijk dat elk van deze drie “persoonlijke stuwende ondeugden” kan tot een
maatschappelijk weldaad worden gemaakt, indien goed gekalibreerd in instellingen.
Het idee van de onzichtbare hand van de markt is dat het egoïsme en andere persoonlijke
ondeugden verandert in algemeen welzijn.
De belangrijkste kracht van de onzichtbare hand is dat het persoonlijk kwaad in maatschappelijk
goed omzet. En ten tweede dat het de maatschappelijke lijm is die de basisstructuren van de
economie en de samenleving met elkaar verbindt, waardoor er orde ontstaat uit chaos. (Smith: de
slager verkoopt vlees omdat hij daar zelf nut aan ontleent.)
In de notie dat markten het beste aan zichzelf kunnen worden overgelaten is gemakkelijk het
vertrouwen te herkennen dat de stoïcijnen hadden in de harmonie van de natuur. De natuur van de
markt is als het ware dat ze zelf streeft naar evenwicht. De beste partijen blijven bestaan en de
slechte worden weg geconcurreerd: het idee van het sociaal- darwinisme. Darwins Natuurlijke
Selectie doet heel erg denken aan het idee van de onzichtbare hand.
Aan de theorie van Natuurlijke Selectie kleeft echter hetzelfde probleem als aan het concept van nut.
Beide pretenderen een alomvattende verklaring van het menselijk gedrag en van de maatschappelijk
en natuurlijke ontwikkeling te zijn. Wat zouden wij zien indien de markt (of de natuur) niet datgene
selecteert wat zich het beste aanpast? Het is een soort van tautologie. Wie past zich het beste aan?
En waar kunnen wij die aan herkennen? Dat zijn degene die overleven. We kunnen het alleen maar
achteraf weten.
Wanneer mensen een bepaalde handeling uitvoeren met bijvoorbeeld een goede gedachte erachter,
wil het niet zeggen dat er ook een goede uitkomst is. Bij het concept van de onzichtbare hand wordt