Probleem 1 (ongelijkheidsvraagstuk)
1) Wat is sociale ongelijkheid/ sociale stratificatie?
Social divisions (sociale ongelijkheid): wanneer verschillen tussen mensen maatschappelijk
significant worden gemaakt.
Sociale stratisfactie:
een systeem waarin de samenleving categorieen van mensen rangschikt in een hierarchie.
5 basisprincipes:
Sociale stratisfactie is een kenmerk van de samenleving, niet simpel een reflectie van
individuele verschillen (ongelijke toegang tot middelen)
Sociale stratisfactie houdt aan over generaties. in alle samenlevingen gevenouders
hun sociale posities door aan hun kinderen, zodat patronen van ongelijkheid
hetzelfde blijven van generatie op generatie.
o Soms maken individuen social mobility mee: ze veranderen dan van positie in
de sociale hierarchie. Bij de meeste mensen is dit echter niet het geval.
Sociale stratisfactie is universeel maar ook veranderlijk/afwisselend. Wat ongelijk is
en hoe ongelijk het is verschilt per samenleving.
Sociale stratisfactie gaat niet alleen over ongelijkheid maar ook over
overtuigingen/geloof. Net zoals dat het verschilt wat er ongelijk is verschilt ook de
verklaring waarom mensen ongelijk zouden moeten zijn per samenleving.
Sociale stratisfaction veroorzaakt gedeelde identiteiten. In alle systemen van sociale
ongelijkheid hebben mensen een idee van hun plek, en deze accepteren ze,
onderhandelen ze of hier bieden ze weerstand tegen.
Sociale stratificatie duurt voort over generaties. Er is (meer of minder) sociale mobiliteit
mogelijk. (verandering in iemands positie binnen de hiërarchie).
Horizontale mobiliteit: in dezelfde sociaal economische klasse
Verticale mobiliteit: in een andere sociaal economische klasse ( hoger / lager )
Intragenerationele mobiliteit: in 1 generatie
Intergenerationele mobiliteit: tussen generaties
Structurele mobiliteit: als groep
Individuele mobiliteit: als 1 persoon.
Er zijn 4 grote sociale stratisfactie systemen:
ongelijkheid op basis van: sociaal-economische stand, ethniciteit, geslacht en leeftijd.
Processen die stratificatie in de hand werken (Young)
Sociale uitsluiting en marginalisering
Exploitatie (verdeling van groepen)
Machteloosheid
Culturele imperialisme (cultuur van de dominante groep is de norm)
Geweld (tegen bepaalde groepen, vb vrouw is minder, homo is slecht)
,Open en dicht systeem
Dicht systeem van stratisfactie: weinig verandering in sociale positie
Open systeem: staan enige mobility toe.
vormen van stratisfactie:
Slavernij: bestaat tegenwoordig nog steeds. Moderne slavernij gaat alleen niet over direct
eigendom maar over het hebben van controle d.m.v. geweld, meestal met veel elementen
van economische uitbuiting. (dicht systeem)
Forced labour
Debt bondage
Prostitution
Servile marriage
Rang(feodaal stelsel): een systeem gebasseerd op een rigide in elkaar grijpende hierarchie
van rechten en plichten. (adel, geestelijkheid & gewone burgers)
(dicht systeem)
Kasten: typisch in agrarische samenlevingen, worden gebasseerd op tenaamstelling en
rusten op sterke morele overtuigingen, die iemands hele leven vormgeven, inclusief werk en
echtgenoot. Wordt bepaald bij de geboorte al, zoals in india. (dicht systeem)
In eerste instantie bepaald de familie waarin je bent geboren het werk wat je gaat
doen.
Endogaam huwelijk: geen rigide sociale hierarchie zou kunnen blijven bestaan als
mensen regelmatig buiten hun eigen categorie trouwen, dan zouden de meeste
kinderen een onzekere rank hebben. Om de hierarchie te behouden moeten mensen
dus trouwen met iemand in dezelfde ranking.
Klassen: sociale stratificatie vanuit de ongelijke verdeling van rijkdom, macht en aanzien.
gewoonlijk in industriele samenlevingen, reflecteren een grotere maat van individuele
prestatie. Omdat de nadruk op prestatie een weg opent naar social mobility zijn klassen
minder duidelijk bepaald als kasten. (open systeem)
Socialisten vs. kapitalisten
Historisch gezien hebben socialistische samenlevingen beweerd klassenloos te zijn, op basis
van hun publieke eigendom van productief eigendom. Hoewel dergelijke samenlevingen veel
minder economische ongelijkheid vertonen dan hun kapitalistische tegenhangers, zijn ze met
name gestratificeerd wat betreft macht.
Intersectionaliteit: het idee dat individuen in een samenleving discriminatie en
onderdrukking ondervinden op grond van een veelvoud van factoren.
, 2) Wat zijn belangrijke aspecten van sociale stratificatie? (focus
op economische aspecten, armoede en klasse)
Wereldwijde stratificatie
Ongeveer 15 procent van de wereldbevolking leeft in geïndustrialiseerde landen met
hoge inkomens en neemt 55 procent van het totale inkomen van de aarde op.
Nog eens een derde van de mensheid leeft in middeninkomenslanden met een
beperkte industrialisatie en ontvangt ongeveer 37 procent van alle inkomsten.
De helft van de wereldbevolking leeft in landen met een laag inkomen die nog niet
geïndustrialiseerd moeten worden; zij verdienen slechts 8 procent van het
wereldinkomen.
De armoede die in een groot deel van de wereld wordt aangetroffen, is een complex
probleem dat de beperkte industriële technologie, snelle bevolkingsgroei, traditionele
culturele patronen, interne sociale stratificatie, mannelijke dominantie en mondiale
machtsverhoudingen weerspiegelt.
Armoede in arme landen is veel ernstiger dan in rijke naties
Relatieve armoede: hebben gebrek aan middelen die anderen als normaal zien. (in rijke
landen). de ontbering van sommige mensen in relatie tot degenen die meer hebben.
Absolute armoede: een gebrek aan middelen die nodig zijn om te overleven >
levensbedreigend (in arme landen)
Armoede in arme landen is uitgebreider dan in rijke naties.
Poverty trap: komt voort uit de structuur van de samenleving, je kunt er niet aan
ontsnappen zonder volhoudende en diepe inspanning om die samenleving te veranderen:
‘structurele armoede’. Bijv. family child labour traps, high fertility traps, debt bondage traps
etc. structurele armoede
Verklaren global inequality, redenen armoede
Technologie
Bevolkingsgroei
Culturele patronen
Sociale stratisfactie
Gender ongelijkheid
Global power relationships
o Kolonialisme
o Neo-kolonialisme
Sociale klassen
Sociale ongelijkheid omvat verschillen in een groot aantal variabelen, waaronder inkomen,
vermogen en macht. Marxisten zouden een benadering volgen bij het meten van klassen die
zich richt op het bezit van de productiemiddelen vs. arbeiders, terwijl Weberianen de neiging
hebben zich te concentreren op een reeks variabelen, waaronder werk en marktsituatie.
Marx ziet klasse als economisch begrip en weber ziet klasse meer als status/macht
Dimenties van klassen in de UK
Inkomen, Rijkdom, Prestige/aanzien, Occupation/beroep
, Verschillende klassen
The upper class: een kleine klasse van de rijkste en machtigste families. Ze erven hun
rijkdom vanuit verschillende generaties (upper-upper class) of hebben zelf een hoog
inkomen (lower-upper class)
Upper middle class: hoger inkomen en betere opleiding dan middle class
Working class/ lower middle class: onder gemiddeld inkomen en minder financiele
zekerheid
Underclass: mensen buiten de samenleving en het klasse systeem: sociale uitsluiting.
‘Onder de klassenstructuur’, degenen die economisch, politiek en sociaal
gemarginaliseerd en uitgesloten zijn. (lumpenproletariaat volgens Marx)
Vaak zien mensen de klassen voor zich als ladder of piramide, maar steeds vaker zeggen
mensen dat je het eigg moet zien in de vorm van een rugbybal.
Sociale klasse beïnvloedt bijna alle aspecten van het leven, te beginnen met
gezondheid en overleving in de kindertijd, en omvat een breed scala aan vormen en
patronen van gezinsleven.
Sinds het begin van de jaren zeventig hebben veranderingen in de economie de
levensstandaard van gezinnen met een laag en gemiddeld inkomen verlaagd. Een
belangrijke hedendaagse trend is een afname in de productiesector (fabrieken),
parallel aan de groei van laagbetaalde banen in de dienstensector.
Wie hebben meer kans om arm te zijn?
Vrouwen, kinderen, ouderen, minderheden/immigranten, beperkten, alleenstaande ouders
Oscar Lewis en Charles Murray brachten de armoedecultuurtheorie naar voren, die
stelt dat armoede wordt bestendigd door de sociale patronen van de armen zelf.
Tegen deze mening in, stelt William Ryan dat armoede wordt veroorzaakt door de
ongelijke verdeling van rijkdom in een samenleving