Met deze oefenopgaven en antwoorden haal je gegarandeerd een voldoende op je toets. Deze opgaven gaan van theoretisch tot inzicht en bestaan uit meerkeuze en open vragen. Met de antwoorden en uitleg kan jij jezelf goed nakijken en ben jij goed voorbereid op je toets. Deze oefenopgaven horen bij hoo...
Oefenopgaven Nectar H11 Transport
Bloedstolling
Een onderzoeker voert een reeks experimenten over bloedstolling uit. In experiment 1 neemt hij bloed van een gezonde proefpersoon af.
Hierbij verhindert hij dat het bloed in aanraking komt met de beschadigde bloedvatwand. Vervolgens doet hij het bloed in een open plastic
schaaltje. Dit bloed blijft gedurende uren vloeibaar. In experiment 2 neemt hij op dezelfde wijze bloed af, maar nu komt het bloed wel in
contact met de beschadigde bloedvatwand. Hij doet het bloed in een zelfde open plastic schaaltje.
1 Stolt het bloed in experiment 2 niet, of wel, of is dat niet te zeggen?
A Het stolt niet.
B Het stolt wel.
C Dat is niet te zeggen.
De onderzoeker voert een derde experiment uit op dezelfde wijze als experiment 1. Ditmaal doet hij het bloed in een open glazen
schaaltje. Het bloed stolt. Na onderzoek met behulp van de elektronenmicroscoop kan hij een verklaring geven voor dit verschijnsel.
2 Wat heeft hij met de elektronenmicroscoop gezien?
A Hij heeft gezien dat trombokinase wordt gevormd.
B Hij heeft gezien dat bloedplaatjes uit elkaar zijn gevallen.
C Hij heeft gezien dat zich fibrinogeen in het bloed bevindt.
D Hij heeft gezien dat protrombine wordt omgezet in trombine.
In een beschadigd bloedvat is een stolsel (trombus) ontstaan. Dit stolsel blijkt na enige dagen te verdwijnen.
3 Noem twee omzettingen die tot gevolg hebben dat het stolsel verdwijnt.
In een experiment wordt een reageerbuis (1) gevuld met bloed. Wanneer het bloed in de buis is gestold, bevindt zich boven in de buis
serum. Een andere reageerbuis (2) wordt gevuld met onstolbaar gemaakt bloed. Aan dit bloed is natriumoxalaat toegevoegd waardoor
Ca2+-ionen zijn gebonden. Na enige tijd zakken de bloedcellen onderin buis 2 en bevindt zich bovenin buis 2 plasma. Een leerlinge
onderzoekt het stollingsvermogen van serum en plasma. Zij vult een reageerbuis (3) met serum uit buis 1 en een reageerbuis (4) met
plasma uit buis 2. Vervolgens voegt zij aan beide buizen calciumchloride (CaCl2) toe.
4 In welke van de buizen 3 en 4 ziet zij stolling optreden?
A in geen van beide buizen
B alleen in buis 3
C alleen in buis 4
D in beide buizen
Hartvolume
In diagram 1 van de afbeelding is het volume van de linker kamer van het hart weergegeven gedurende een bepaalde tijd.
In diagram 2 van de afbeelding zijn drie grafieken getekend.
5 Welke van deze grafieken geeft het volume van de rechter kamer weer gedurende dezelfde periode als die waarin de grafiek van
diagram 1 is gemaakt?
A grafiek A
B grafiek B
C grafiek C
, De kransslagaders voorzien de hartspier van bloed. De vertakkingen van deze slagaders liggen in de hartspier. De stroomsnelheid van het
bloed in de kransslagaders wordt gemeten tijdens het samentrekken en tijdens het ontspannen van de hartkamers.
6 Is de bloedstroomsnelheid in de vertakkingen van de kransslagaders tijdens het samentrekken van de kamers lager dan, gelijk aan of
hoger dan tijdens het ontspannen van de kamers?
A lager
B gelijk
C hoger
Bloeddruk
In diagram 1 van de afbeelding hieronder is voor een bepaald moment de bloeddruk op verschillende plaatsen in de grote bloedsomloop
weergegeven. In diagram 2 van de afbeelding is de variatie in de bloeddruk op plaats P in de tijd in detail weergegeven.
7 Met welke tijdsduur komt de afstand tussen V en W overeen?
A met de tijdsduur van één samentrekking van de linker kamer
B met de tijdsduur tussen twee opeenvolgende maximale samentrekkingen van de linker kamer
C met de tijdsduur van de samentrekking van de linker boezem en de daarop volgende samentrekking van de linker kamer
In bepaalde delen van de bloedsomloop is het effect van de samentrekking van de hartspier waarneembaar (bijvoorbeeld als de polsslag).
In diagram 1 in de afbeelding hierboven zijn de punten Q, R en S aangegeven.
8 Op welk of op welke van deze punten is dit effect waarneembaar?
A alleen op punt Q
B alleen op punt R
C alleen op punt S
D alleen op de punten Q en R
E alleen op de punten R en S
F op de punten Q, R en S
Drie bloedvaten bij de mens zijn:
1 een haarvat bij een longblaasje, 2 een ader in het middenrif, 3 een kransslagader in de hartspier.
9 Welk van deze bloedvaten behoort of welke behoren tot de kleine bloedsomloop?
A alleen bloedvat 1
B alleen de bloedvaten 1 en 3
C alleen de bloedvaten 2 en 3
D de bloedvaten 1, 2 en 3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Semvanveen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.