Jurisprudentie burgerlijk recht I.
Week 1.
- HR 15 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0412, NJ 1993/316, m.nt. W.M. Kleijn,
AA 1992/284, m.nt. J. Hijma (Dépex/curatoren Bergel c.s.), zie ook de kennisclip.
Inhoud arrest
Depex heeft in 1987 een destillatie-installatie onder eigendomsvoorbehoud geleverd aan
Bergel ten behoeve van een farmaceutische productie-inrichting. De installatie wordt
vervolgens in de fabriek van Bergel geplaatst en in gebruik genomen. Voordat de koopprijs
wordt voldaan, gaat Bergel failliet. Depex vordert de installatie terug op grond van haar
eigendomsvoorbehoud. De curatoren van Bergel beroepen zich er echter op dat de
installatie door natrekking bestanddeel is geworden van de fabriek, waardoor Bergel
eigenaar is geworden. De rechtsvraag die in dit kader centraal staat, is of de
destillatie-installatie volgens verkeersopvatting bestanddeel is geworden van de fabriek van
Bergel. De rechtbank heeft overwogen dat het voldoende aannemelijk is dat de
destillatie-installatie in zijn geheel een zo essentieel gedeelte van de farmaceutische fabriek
van Bergel vormt, dat deze fabriek zonder deze installatie niet meer aan haar bestemming
kan beantwoorden, hetgeen met zich meebrengt dat de destillatie-installatie door natrekking
eigendom is geworden van Bergel. Het hof ging daar in mee, en is van mening dat bij de
beoordeling meegenomen moet worden dat het niet slechts om een fabriek gaat, maar om
een farmaceutische fabriek. Alsdan zou deze fabriek zonder de installatie incompleet zijn, en
niet meer aan haar doel kunnen beantwoorden. De installatie behoort tot het wezen van de
fabriek, en maakt aldus naar verkeersopvatting onderdeel uit van de fabriek. De Hoge Raad
oordeelt dat niet gekeken dient te worden naar de fabriek als farmaceutische
productie-inrichting, maar als (fabrieks)gebouw. Het gaat er niet om of de installatie deel
uitmaakt van het productieproces. Apparatuur dat een zeer belangrijke rol speelt in het
productieproces dat in een fabriek wordt uitgeoefend, wordt niet door dat enkele gegeven
bestanddeel van het gebouw waarin de fabriek wordt uitgeoefend. Het komt aan op de
vraag, wat de verkeersopvatting ten aanzien van de relatie tussen de installatie en het
gebouw meebrengt. Voor het beantwoorden van deze vraag dient men te beoordelen of de
installatie en het gebouw in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd dan wel of
het gebouw in algemene zin bij het ontbreken van de installatie als onvoltooid moet worden
beschouwd. Het gaat hierbij derhalve niet om de vraag of het productieproces dat in de
fabriek wordt uitgeoefend zonder desbetreffende installatie kan worden voortgezet of niet.
Essentie
Art. 3:4 lid 1 BW bepaalt dat al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak
uitmaakt, een bestanddeel van die zaak is. De Hoge Raad geeft in dit arrest een maatstaf,
aan de hand waarvan kan worden beoordeeld wanneer iets volgens verkeersopvatting
onderdeel uitmaakt van een zaak, en dus een bestanddeel is.
Rechtsregel
Voor de beantwoording van de vraag of apparatuur volgens verkeersopvatting onderdeel
uitmaakt van een gebouw, dient men te beoordelen of de apparatuur en het gebouw in
constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, dan wel of het gebouw in algemene
zin bij het ontbreken van de apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd (denk aan
leidingen, verlichting, verwarming, etc.). Het gaat hierbij niet om de vraag of het
,productieproces dat in het gebouw wordt uitgeoefend zonder de desbetreffende apparatuur
kan worden voortgezet of niet.
Aanwijzingen die je kunnen helpen bij de vraag of iets naar verkeersopvatting wel of niet een
zelfstandige zaak is gebleven. Niet van belang welke functie apparaat in productieproces
had.
- HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478, NJ 1998/97, AA 1998/101, m.nt.
S.C.J.J. Kortmann (Portacabin).
Essentie
Een gebouw kan onroerend zijn (art. 3:3 BW), doordat het naar aard en inrichting bestemd is
om duurzaam ter plaatse te blijven.
Rechtsregel
Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn, doordat het naar aard en inrichting
bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Hierbij is het niet van belang of het technisch
gezien mogelijk is om het gebouw te verplaatsen. Of een gebouw bestemd is om duurzaam
ter plaatse te blijven, hangt onder meer af van de bedoeling van de bouwer. Het met de
grond verenigd zijn kan dus een fysieke verbinding zijn, maar ook voortvloeien uit de
bestemming. Hierbij is van belang wat er voor derden kenbaar is. De Hoge Raad oordeelt
verder nog dat de verkeersopvattingen geen zelfstandige maatstaf zijn voor de vraag of een
zaak roerend of onroerend is. De verkeersopvattingen zijn echter wel een zelfstandig
criterium voor bepaling van de vraag of een zaak bestanddeel is van een andere zaak (zie
art. 3:4 BW). Dit kan wel meegenomen worden in de beslissing indien er discussie bestaat of
een zaak duurzaam of verenigd is.
Inhoud arrest
Op het aan Buys toebehorende perceel grond was een portacabin van tien bij vijftien meter
geplaatst naast een gebouw dat zich ook op het perceel grond bevond. De portacabin was
door middel van leidingen aangesloten op het gas-, water- en elektriciteitsnet, de riolering en
het telefoonnet en werd in 1990 als bedrijfsgebouw (kantoorruimte) in gebruik genomen. Op
3 december 1990 versterkt de Rabobank kredieten aan Buys waarbij een recht van
hypotheek op het bedrijfsterrein en een bij notariële akte gevestigd pandrecht als onderpand
dient. Nadat tussen Buys en Rabobank problemen ontstaan, heeft Rabobank gebruik
gemaakt van de verleende bevoegdheid krachtens art. 3:268 BW om het goed te doen
verkopen.
Op 1 april 1997 heeft de Ontvanger ten laste van een door Buys opgerichte vennootschap
executoriaal beslag laten leggen op de roerende zaken die zich in het pand van Buys
bevonden. Door de deurwaarder is toen mede beslag gelegd op de portacabin als ware het
een roerende zaak. Vervolgens heeft Buys voor de datum van de openbare verkoop, met
toestemming van de Ontvanger, de portacabin aan een derde verkocht. Rabobank komt
hierachter en vordert in het geding dat voor recht zal worden verklaard dat de portacabin
onder haar recht van hypotheek op het bedoelde perceel valt. De Ontvanger stelt zich op het
standpunt dat de portacabin roerend is nu het niet in de zin van art. 3:3 BW duurzaam met
de grond verenigd was.
Het Hof heeft bepaald dat de portacabin naar aard en inrichting bestemd was om als
bedrijfsgebouw te worden gebruikt en om duurzaam ter plaatse te blijven, terwijl deze
bedoeling van Buys naar buiten kenbaar was. De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat het
,Hof de vermelde maatstaven geenszins miskent. Daarnaast heeft het zijn bevestigende
beantwoording van de vraag of de portacabin onroerend was niet begrijpelijk en voldoende
gemotiveerd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en stelt dat de portacabin als onroerend
aangemerkt moet worden.
Rechtsregel
De Hoge Raad heeft in het zogenaamde Portacabin-arrest bepaald dat bij de beoordeling
van de vraag of een zaak onroerend is, de volgende maatstaven gelden:
a) een zaak kan duurzaam met de grond verenigd zijn, doordat deze naar aard en inrichting
bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dan meer dat technisch de
mogelijkheid bestaat om de zaak te verplaatsen;
b) bij beantwoording van de vraag of een zaak bestemd is om duurzaam ter plaatse te
blijven moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten
kenbaar is. Onder de bouwer moet hier mede worden verstaan degene in wiens opdracht
het bouwwerk wordt aangebracht;
c) de bestemming van een zaak om duurzaam ter plaatse te blijven dient naar buiten
kenbaar te zijn. Dit vereiste vloeit voort uit het belang dat de zakenrechtelijke verhoudingen
voor derden kenbaar dienen te zijn;
d) de verkeersopvattingen kunnen – anders dan voor de vraag of iets bestanddeel van een
zaak is – niet worden gebruikt als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de
vraag of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen echter wel in aanmerking worden
genomen in de gevallen dat in het kader van de beantwoording van die vraag onzekerheid
blijkt te bestaan of een object kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd,
en voor de toepassing van die maatstaf nader moet worden bepaald wat in een gegeven
geval als “duurzaam”, of “verenigd” en in verband daarmee als “bestemming” en als “naar
buiten kenbaar” heeft te gelden. Dit betekent dat voor de levering van dergelijke kranen een
notariële akte en inschrijving daarvan in de openbare registers nodig zijn. Verder kan er een
hypotheekrecht op worden gevestigd. Maar ook moet bij de verkrijging ervan (in de meeste
gevallen) overdrachtsbelasting en/of omzetbelasting worden betaald.
- HR 15 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9136, BNB 2010/80 (Woonark).
Woonark onroerend? -arrest
Onderwerpen - Onroerende zaken, duurzaam met de grond verenigd
Artikelen - Arkel 3:3 BW
Feiten
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een grondkavel van 16m2, een waterkavel
van 251 m2 en een woonark. De woonark heeft een inhoud van 650 m3 en bestaat uit een
drijvende betonnen constructie met een houten opbouw. De woonark ligt vast door middel
van twee metalen beugels die elk zijn bevestigd rond een meerpaal. Deze palen zijn vast
verankerd in de bodem van de waterkavel waarop de woonark zich bevindt. De woonark is
aangesloten op de gemeentelijke riolering en op nutsvoorzieningen.
Bij beschikking is de waarde van de onroerende zaak vastgesteld. Belanghebbende heeft
tegen deze beschikking bezwaar gemaakt en de beschikking is bij uitspraak gehandhaafd.
Rechtsvraag
, Maakt de woonark deel uit van een samenstel van gebouwde en ongebouwde
eigendommen in de zin van art. 16 aanhef en letter d Wet WOZ en kan deze betrokken
worden in de he-ng van onroerende zaakbelastingen? Is er een duurzame verbinding met de
grond?
Overweging
De Rechtbank heeft het tegen de uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het Hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een onroerende zaak. De woonark is verenigd
met de grond, aangezien deze door middel van beugels is verbonden met in de bodem
verankerde meerpalen.
De Hoge Raad volgt deze uitspraak niet. Volgens de Hoge Raad gaat het hier om een zaak
die blijkens zijn constructie bestemd is om te drijven en drijft, er sprake is van een schip (art.
8:1 BW). Een schip is in het algemeen een roerende zaak, maar een verbinding tussen een
schip en de onder dat schip gelegen bodem die toelaat dat het schip met de waterstand mee
beweegt, kan niet leiden tot het oordeel dat het schip met de bodem is verenigd in de zin
van art. 3:3 lid 1 BW. In dit geval is er sprake van een dergelijke verbinding, zodat de
woonark niet met de onder die ark gelegen bodem is verenigd. Er dient onderzocht te
worden of de woonark is verbonden met de oever op een dusdanige wijze dat sprake is van
een vereniging met die grond in de zin van art. 3:3 lid 1 BW. De vereniging kan niet enkel
worden aangenomen op grond van een verbinding door middel van kabels en de aansluiting
op nutsleidingen en riolering. Indien na onderzoek blijkt dat de woonark op dusdanige wijze
is verbonden met de oever moet ook onderzocht worden of de vereniging met de oever
duurzaam is. Daarbij mogen omgevingsfactoren niet worden meegewogen, hetgeen het Hof
wel heeft gedaan. Het Hof had een duurzame verbinding afgeleid uit onder meer de
volgende omstandigheden: de plaatsing van de woonark was enkel mogelijk door het tijdelijk
doorbreken van de dijk, de ark is gelegen aan een grondkavel (parkeerplaats) van
belanghebbende en op een waterkavel van belanghebbende, de ark is gelegen in een
woonwijk, gelegen tussen lage bruggen en kan daardoor niet in zijn geheel worden
weggesleept naar een andere locatie, en de entree op het bovendek van de ark heeft een
specifieke aansluiting op de wandelpromenade aan de wal.
Rechtsregel
Bij de beoordeling van de vraag of een zaak roerend dan wel onroerend is, moet er gekeken
worden naar de aard en inrichting van de installatie, omgevingsfactoren mogen niet
meewegen.
De woonark in casu is roerend.
- HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO3644, BNB 2011/83 (Havenkranen).
Feiten
De vraag speelde of containerkranen, die zijn geplaatst op rails en daarover kunnen
bewegen over een afstand van maximaal 600 tot 800 meter, onroerende of roerende zaken
zijn.
Overweging
Vanwege het feit, dat de kranen blijkens hun constructie bestemd zijn om zich op het land te
bevinden en dat zij (indirect via rails) ook feitelijk in voortdurende verbinding staan met de
onder de kranen gelegen grond, oordeelt de Hoge Raad dat deze kranen onroerende zaken