Maatschappijwetenschappen samenvatting eindexamen
vwo
Socialisatie
Socialisatie: het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van groep(en) en samenleving
waar mensen toe behoren.
● Het proces van overdracht.
- Het aanleren of overbrengen van de cultuur aan ´nieuwkomers´ door socialisatoren.
- Voorbeeld: ouders (socialisatoren) leren het aan hun kind (nieuwkomer). leerling
(nieuwkomers) gaat naar een nieuwe school, docenten en medeleerlingen zijn dan de
socialisatoren.
● Het proces van verwerving.
- Het eigen maken van een nieuwe cultuur.
- De waarden en normen die ergens bijhoren nemen mensen over en internaliseren ze:
ze maken zich een cultuur eigen.
Socialisatie kun je in 3 aspecten verdelen:
● primaire socialisatie: mensen met directe persoonlijke relaties, bijv gezin/vrienden
● secundaire socialisatie: leren mensen hoe zij zich moeten gedragen in formele
omstandigheden en omgevingen. In een formele sfeer, bijv school/werk
● tertiaire socialisatie: anonieme socialisatoren waarmee mensen niet rechtstreeks een band
hebben, bijv overheid/media/geloof
Via socialisatie krijgen mensen ook stereotypen en vooroordelen overgedragen en maken
zij zich die eigen.
● Stereotypen: vaststaande beelden, generalisaties en veronderstellingen over een groep
mensen
● Vooroordelen: meningen over een groep mensen, niet gebaseerd op feiten.
Beide begrippen worden meestal in negatieve zin gebruikt, maar kunnen ook neutraal gebruikt
worden.
Socialisatieprocessen verschillen per sociaal milieu waarin iemand opgroeit, het ligt aan de sociale
klasse in hoeverre die een bepaald kapitaal heeft:
● economisch kapitaal→ financieel bezit of een hoog inkomen
● sociaal kapitaal→ connecties, netwerken, de graad van eer en respect die een groep geniet
● cultureel kapitaal→ culturele competenties, waaronder kennis, houdingen, opvattingen en
smaak die kenmerkend zijn voor hoger sociale posities.
Functies socialisatie:
● De continuering van de cultuur van de samenleving. Mensen verwerven zich opvattingen,
waarden en normen die hen maken tot lid van een maatschappij met een bepaalde cultuur
waarmee zij zich onderscheiden van de leden van andere maatschappijen en culturen;
1
, ● De verandering van de cultuur van de samenleving en van groepen daarbinnen. Cultuur is
geen statisch verschijnsel. Door overname van elders worden, evenals door ontdekkingen en
uitvindingen binnen de eigen cultuur, steeds nieuwe dingen aan de cultuur toegevoegd;
● Identificatie met de eigen groep en cultuur door het overbrengen van cultuurgebonden
waarden en normen;
● Identiteitsontwikkeling van het individu gedurende de gehele levensloop;
● Gedragsregulering: Het reguleren van gedrag van mensen waardoor het gedrag (van
anderen) beter voorspelbaar wordt en het samenleven overzichtelijker.
Enculturatie= Iemand leert de cultuur aan waarbij hij geboren wordt.
Acculturatie= Het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen daaruit, dan die
waarin iemand is opgegroeid. Bijv: migranten die een nieuwe taal moeten leren of niet-gelovigen die
zich toch gaan bekeren tot een geloof. Ze moeten dan andere waarden en normen internaliseren.
Identiteit: Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitstraalt en andere voorhoudt en dat hij als
kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van zijn perceptie over
de groep(en) waar hij wel of juist ook niet deel van maakt.
- Persoonlijke identiteit: Het beeld dat iemand van zichzelf heeft (het zelfbeeld), dat hij
uitdraagt en wat kenmerkend voor hem/haar is.
- Sociale identiteit: Het deel van iemands identiteit dat past bij de groepen waar iemand deel
van uitmaakt. Wordt ook wel groepsidentiteit genoemd.
- Collectieve identiteit: Het beeld dat mensen hebben van een groep, en wel het beeld wat ze
blijvend kenmerkend voor die groep vinden. Daarnaast hebben mensen verwachtingen van
het gedrag van anderen met een bepaalde identiteit.
Tussen persoonlijke en collectieve identiteit kunnen spanningen bestaan, bijvoorbeeld als iemand zich
niet identificeert met de collectieve identiteit waar hij/zij mee vereenzelvigd wordt door anderen.
Cultuur: het geheel van voorstellingen, opvattingen, uitdrukkingsvormen, waarden en normen die
mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven.
- dominante cultuur: elementen in een cultuur die op het gebied van taal, politiek, recht en
economie het meest gemeengoed zijn. Bijvoorbeeld bij de dominante cultuur in Nederland hoort
het spreken van Nederlands.
- subculturen: kleinere culturen die passen in de dominante cultuur. Iedereen zit in
verschillende subculturen tegelijkertijd: die van een gezin, school, geloof en vrienden. Ook
zijn er grotere subculturen zoals regio´s waar ze hun eigen taal spreken (Fries).
Cultuur is voor buitenstaanders makkelijk te herkennen aan:
Materiële aspecten: leden van cultuurgroepen herkennen in kleding, architectuur en kunstobjecten
immateriële aspecten: taal, waarden en normen
Sommige mensen horen wel bij de groep en anderen duidelijk niet. Dat heeft te maken met:
● insluiting. De groep mensen die erbij hoort, wordt ingroup genoemd: daar is binding mee,
een gemeenschappelijke sociale identiteit.
● uitsluiting. De groep mensen die er niet bij hoort, wordt de outgroup genoemd. Dat zijn
mensen tegen wie je je afzet of met wie je in een soort strijd bent.
2
,De dimensies van Hofstede:
1. Grote machtsafstand VS kleine machtsafstand→de mate waarin minder machtige leden
van bv gezin, school of organisaties in een land verwachten en accepteren dat de macht
ongelijk verdeeld is.
2. Individualistisch VS collectivistisch→er is sprake van collectivistische samenlevingen als in
een samenleving het groepsbelang voor het individuele belang wordt gesteld en individuen
vanaf hun geboorte opgenomen worden in sterke, hechte groepen.
3. Lage onzekerheidsvermijding VS hoge onzekerheidsvermijding→de mate waarin de
dragers van een cultuur zich bedreigd voelen door onzekere of onbekende situaties. Dit
gevoel wordt onder andere uitgedrukt in de behoefte aan voorspelbaarheid en dus aan formele
en informele regels.
4. Langetermijngerichtheid VS kortetermijngerichtheid→ langetermijngerichtheid staat
voor het streven naar beloning in de toekomst, vooral door middel van volharding en
spaarzaamheid. Kortetermijngerichtheid verwijst naar bv deugden als respect voor traditie,
het voorkomen van gezichtsverlies en het voldoen aan sociale verplichtingen.
5. Masculien VS feminien→Een samenleving is masculien als emotionele sekserollen tussen
mannen en vrouwen duidelijk gescheiden zijn en feminien als sekserollen elkaar overlappen.
Masculiene samenleving herken je ook als leden van die samenleving zich assertief opstellen.
In een feminiene samenleving (NL) wordt bijna altijd naar samenwerking en consensus
gestreefd.
Politieke socialisatie
Politieke socialisatie: het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur van de
groep(en) en samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en
andere vormen van omgang met anderen.
Politieke cultuur: het geheel van politieke relevante tradities, kennis, opvattingen en oordelen die
kenmerkend zijn voor een land, maar ook voor groepen daarbinnen en voor groepen/organisaties die
landsgrenzen doorkruisen.
Politieke partijen zijn opgedeeld in dimensies:
1. links (veel)↔rechts(weinig): hoeveelheid overheidsbemoeienis
2. progressief (veel, open voor veranderingen)↔conservatief (weinig, behoud huidige
samenleving): hoeveelheid vrijheid in ethische kwestie
3. nationalisme (binnenland, vaderliefde)↔internationalisme (buitenland, samenwerking
Europa) : land gericht op binnenland/buitenland
4. materialisme (tastbaar, in geld uitdrukken bv de VVD)↔postmaterialisme (abstract, niet in
geld uit te drukken bv natuur&dieren): meer gericht op tastbare/abstracte zaken
Politiek ideologie: een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in
ideeën over de meest wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.
Liberalisme
● individuele rechten en vrijheden
● vrijemarkteconomie
● particulier initiatief
● eigen verantwoordelijkheid
● zo min mogelijk overheidsbemoeienis
● EU is vooral voordelig voor veiligheid en economie
● duurzaamheid is investeren in technologische vooruitgang
3
, Liberalisme zit vooral bij 2 partijen:
● VVD
○ rechts
○ beetje conservatief
○ ondernemersvriendelijk
○ pro europa, maar niet teveel zeggenschap afnemen
○ criminaliteit keihard aanpakken
● D66
○ zeer progressief
○ beetje rechts
○ gericht op onderwijs en democratische vernieuwing
○ pro europa
○ pragmatisch
Confessionalisme:
● Christelijke waarden
● harmonie en samenwerking
● gespreide verantwoordelijkheid
● naastenliefde
● rentmeesterschap
● voorstander van samenwerking binnen EU
● beslissingen zo dicht mogelijk bij de burger: decentraal wat kan
Bij confessionalisme horen vooral drie partijen:
● CDA
○ meest rechts
○ minst conservatief
○ normen en waarden zijn belangrijk
○ terugtredende overheid →maatschappelijk middenveld
○ bezuinigingen sociale zekerheid
● ChristenUnie
○ gericht op kinderen & gezin
○ ook links
○ niet tolerant tov van bijvoorbeeld homo´s
○ bijbel is uitgangspunt
● SGP
○ rechts
○ zeer conservatief
○ gereformeerde geloof is uitgangspunt
○ Homo´s worden niet getoloreerd en vrouwen blijven thuis
○ gezin, veiligheid en zorg voor elkaar en hulpbehoevenden zijn uitgangspunt
4