Hoofdstuk 2,8,9,10
Stellen
Functies van het schrijven
1. Communicatieve functie
- Het is niet voor jou, maar op een ander gericht
- Overbrengen van de boodschap
2. Conceptualiserende functie
- Is gericht op jezelf
- Je probeert grip te krijgen op de werkelijkheid/ op de informaties
- Schema’s, tabellen, diagrammen
- Aantekeningen maken
3. Expressieve functie
- Gevoelens uitdrukken (gezicht, schrijven)
- Je voel uitschrijven
- Mooie woorden gebruiken, dingen net even anders zeggen, origineel zijn
- De taal gebruiken (experimenteren met taal)
Het schrijfproces
Stap 1: Stellen/Schrijven
Stap 2: Plannen vooraf
• Wat is het doel van de tekst?
• Voor wie schrijf je het, wie is je publiek?
• Wat wordt het onderwerp, wat ga je beschrijven?
• Wat voor soort tekst?
• Wat voor informatie heb je nodig om het te kunnen schrijven?
• Welke stijl kies je, welke woorden gebruik je, hoe bouw je je zin op?
Stap 3: Tijdens het schrijven
• Hoe ga ik mijn zinnen formuleren? Hoe is de zinsopbouw?
• Je gaat je gedachten onder woorden brengen.
• Coderen
1. Interpunctie
2. Grammatica
3. Spelling
Stap 4: Reviseren (tijdens en na het schrijven)
• Je kijkt naar de formulering
• Je kijkt naar de spelling
• Je kijkt naar de ordening (opbouw, lay out)
Stap 5: Teksten laten presenteren of publiceren
• Zo wordt het waardevol voor de kinderen
Schrijfstrategieën
1. Vertellend schrijven
- Pratend schrijven
2. Denkend schrijven
- Het plannen, schrijven, reviseren, het aanpassen
- Dat je nadenkt voor en tijdens over wat je opschrijft
Stelvaardigheden
, • Bepalen doel, publiek en tekstsoort
• Doelen: Informeren, overtuigen, amuseren en instrueren
• Verzamelen, selecteren en ordenen van de inhoud
• Structureren van de tekst
• Stapelstructuur, verhaalstructuur, betoogstructuur
1. Stapelstructuur: Opeenvolgend en schematisch (boodschappenlijstje,
recept, stap 1 stap 2, Routebeschrijving)
2. Verhaalstructuur: Er zit een logische structuur in (inleiding, kern, slot)
3. Betoogstructuur: Je wilt overtuigen, je onderbouwt waarom je iets vind
• Formuleren. Kan op veel manieren
• Woordenschat en ervaring zijn belangrijk
• Stileren (schrijfstijl) en coderen (taalregels toepassen)(Interpunctie, spelling,
grammatica
• Reviseren
• Elke tekst kan verbeterd worden
• Je tekst herlezen en aanpassen
• Verzorgen van de tekst
• Lay-out en opmaak
• Reflecteren op schrijfgedrag: Gebruik gerichte vragen
• Hoe heb je het aangepakt?
• Wat heb je precies gedaan toen……?
• Begeleid het proces
Informeren
1. Informatieve teksten
2. Beschouwende teksten
Overtuigen
1. Argumentatieve teksten
Amuseren
1. Verhalende teksten
Instrueren
1. Directieve teksten
Structuren van de tekst → Vooral bij strategie van denkend schrijven
Formuleren → Stileren → Bepaalde schrijfstijl hanteren
➔ Coderen → Grammatica, interpunctie, spelling
Taalbeschouwing
Taalbeschouwing = van belang zodat kinderen inzicht krijgen in de taal. (je leert kinderen
nadenken over taal) → Het nadenken over taal (metalinguïstisch bewustzijn)(het kijken naar
taal op een ander niveau)
Niveaus Regels voor: Onderdeel taalkunde:
Fonologisch niveau Uitspraak Fonologie
Morfologisch niveau Opbouw van woorden Morfologie
Syntactisch niveau Volgorde van woorden Syntaxis
Semantisch niveau Betekenis Semantiek
Pragmatisch niveau Gebruik Pragmatiek
Orthografisch niveau Spelling Orthografie