Inhoud
Vivo zelfstudie ......................................................................................................................................... 1
Kliniekles 2 ............................................................................................................................................. 24
Kliniekles 1 ............................................................................................................................................. 24
Wondgenezing en littekens ................................................................................................................... 25
Hypertrofische litteken: ........................................................................................................................ 30
VIVO 2 .................................................................................................................................................... 38
Bewegingsonderzoek ............................................................................................................................ 42
Littekenmassage 3 en MLD 1................................................................................................................. 46
Theorie in de les: ............................................................................................................................... 46
Casus 5 ............................................................................................................................................... 48
Casus 6 ............................................................................................................................................... 49
Casus 7 ............................................................................................................................................... 50
Kennisclips kliniek les 3 MLD 1 .......................................................................................................... 51
Theorie MLD 1 ....................................................................................................................................... 67
Casuïstiek MLD arm/borst gebied ......................................................................................................... 68
Kliniekles 4 ............................................................................................................................................. 71
Kliniekles 5 Plakzwachtels + bewegingsoefeningen + lipoedeem ......................................................... 72
Kennisclip klinimetrie ............................................................................................................................ 75
Microneedling bij littekens .................................................................................................................... 82
Vivo zelfstudie
Botstructuren Arm (en romp)
1. Clavicula Geef van het sleutelbeen de boven- en onderrand aan met huidpotlood. De
extremitas acromialis is wat hoger dan het mediale uiteinde, de extremitas sternalis. Hier zit
een gewrichtsspleet met het acromion. De overgang kan echter ook heel vloeiend zijn.
2. Scapula
a. Margo medialis / lateralis scapulae Teken de binnen- en buitenrand van het
schouderblad. Als de proefpersoon met ontspannen musculatuur de gebogen arm
op de rug heeft liggen is de margo medialis makkelijk te palperen. De scapula
kantelt dan om een longitudinale as. Margo lateralis is te palperen vanaf de angulus
inferior. Bij diepe palpatie kun je meer naar craniaal palperen als de proefpersoon
de arm op de schouder van de onderzoeker laat rusten.
b. Angulus inferior De angulus inferior is het onderste punt van de scapula. Geef
de angulus inferior aan met een U-vorm.
c. Spina scapulae Teken van de rand op de scapula de boven- en onderrand. De
,spina scapula gaat over in het acromion. Acromion Zeer variabel. Vaak ligt de
clavicula hoger dan het acromion. De contour kan echter vaak vlak zijn of er is een
zeer duidelijke verhevenheid die verder naar lateraal ligt. Dan ligt de grens tussen
acromion en clavicula waarschijnlijk in de verhevenheid zelf.
3. Gewrichtsspleet tussen acromion en clavicula Palpeer de gewrichtsspleet tussen het
afroming en de clavicula. Geef deze aan met een verticale streep.
4. Humerus
a. Tuberculum majus humeri In de anatomische houding (zie les 1) bevindt het
tuberculum zich exact lateraal op de bovenarm. Omvat het acromion en schuif je
vingers naar caudaal; je omvat nu direct het tuberculum majus humeri. Zet hier een
kruis op.
b. Tuberculum minus humeri Het tuberculum bevindt zich in de anatomische
houding zuiver ventraal op de bovenarm. Deze bobbel is veel kleiner dan die van
het tuberculum majus. Zet ook hier een kruis op.
c. Sulcus intertubercularis. Het spleetje tussen de twee tuberculi
d. Epicondylus medialis / lateralis Palpeer deze botstructuren met de elleboog in
90° flexie en de onderarm in pronatie. Aan de mediale en laterale zijde teken je de
harde verhevenheid van de epicondyli.
5. Ulna
a. Olecranon en margo posterior ulnae Het olecranon heeft een vorm van een
druppel en gaat naadloos over in de margo posterior ulnae. Teken de druppelvorm
van het olecranon en geef de gehele lengte van de rand van ulna aan.
b. Caput ulnae Aan de disto-ulnaire zijde is een duidelijke knobbel zichtbaar; het
caput ulnae. Zet hier met huidpotlood een kruis op.
6. Caput radii Net distaal van de epicondylus lateralis is het kopje van de radius te
palperen. Omlijn het caput radii. Controleer het caput radii van de epicondylus lateralis
door de onderarm afwisselend te pro-en supineren. Caput radii beweegt mee en de
epicondylus lateralis niet.
7. Os pisiforme In een maximale dorsaalflexiestand van de pols is het os pisiforme goed te
palperen. Wanneer je het os pisiforme tussen duim en wijsvinger vastpakt en de hand
naar een palmairflexiestand brengt kun je het zelfs heen en weer bewegen.
8. Metacarpus Geef de 5 middenhandsbeentjes aan met een horizontale streep.
9. Digiti De vingers bestaan uit drie gewrichten, de duim uit twee. Geef iedere gewrichtje aan
met een horizontale streep. Je kunt de gewrichtjes gemakkelijk vinden als je kijkt naar de
‘lijntjes’ in de huid.
10. Sternum Het proximale deel van het sternum is een halfcirkelvormige ronding. Geef deze
aan met huidpotlood. Het meest distale deel van het sternum is een uitstekend punt
tussen beide ribbenbogen in. Geef het uiteinde van het sternum aan met huidpotlood
door middel van een lusje.
11. Costae I – XII De eerste rib is moeilijk te palperen omdat hij grotendeels achter de
clavicula ligt. In zit is de eerste rib die je kunt palperen de tweede rib. Geef met een
huidpotlood de boven- en onderrand van ieder rib aan over een lengte van 5 cm
,Spieren & speciale structuren Armen (& romp)
M. sternocleidomastoideus
Tijdens rotatie van het hoofd is aan de heterolaterale zijde van het halsgebied de sternale
kop van de m. sternocleidomastoideus zichtbaar. Door in deze positie een weerstand toe te
voegen tegen de homolaterale lateroflexie wordt ook de claviculaire kop toegankelijk voor
inspectie. Beide koppen zijn tevens zichtbaar bij het heffen van het hoofd vanuit zij- of
rugligging.
De m. sternocleidomastoideus bestaat bij zijn origo uit 2 koppen: de sternale kop, die met
een stevige ronde pees aanhecht op de voorzijde van het manubrium sterni, en een
claviculaire kop, die musculeus aanhecht op de clavicula. Beide koppen worden bij hun origo
van elkaar gescheiden door een klein driehoekig gebied. Naar craniaal toe verenigen zij zich
met elkaar, waarbij de claviculaire kop onder de sternale doorloopt. Zoals de naam al zegt
insereert de spier op de proc. Mastoideus.
De m. sternocleidomastoideus bedekt een belangrijk gebied waarin zich o.a. de a. carotis
communis, de v. jugularis interna en de n. vagus bevinden.
De groef die ontstaat tussen de m. trapezius , de m. sternocleidomastoideus en de clavicula
heet de fossa supraclavicularis major.
M. trapezius, pars descendens
De m. trapezius heeft meerdere richtingen en functies. De bovenrand van de spier vormt de
schouderlijn; de laterale rand wordt naar boven toe dunner; bij het achterhoofd is de spier
smal; palpatie vindt plaats door omvatting van de schouder tijdens het heffen van de armHij
heeft drie delen: het pars descendens loopt van linea nuchea en hecht aan de clavicula. Het
pars transversum ontspringt aan C7 en Th1-3 en hecht aan het acromion (en spina
scapulae). De pars ascendens ontspringt aan Th 4-Th12 en hecht aan de mediale zijde van
de spina. Bij anteflexie van de arm is de craniale en caudale rand zichtbaar.
- Pars descendens: hoofd schouder lijn. Homolaterale rotatie van het hoofd zonder
tegendruk.
- Pars transversa: niet zo goed zicht baar. Hef de arm zijwaarts en geef een statische
contractie door de arm te fixeren tegen een protraherend moment. Of de arm voor
zich in elkaar haken en van elkaar trekken.
- Pars asscendens: handen in elkaar haken en retractie uitvoeren.
M. deltoideus
De m. deltoideus bestaat uit drie delen. Eén deel hecht aan op de clavicula (pars
clavicularis), één deel op het acromion (pars acromialis) en één deel op de spina scapula
(pars spinata). Geef deze aanhechtingsplaaten aan met huidpotlood. Laat de proefpersoon
de arm abduceren en maak gebruik van anteflexie om het deel van de m. deltoideus te
palperen wat van de clavicula afkomt en van retroflexie van de arm om het deel te palperen
wat van de spina scapula afkomt. Geef tegendruk bij anteflexie, retroflectie en abductie. Een
voorste deel, pars clavicularis vindt zijn origo aan het laterale deel van de clavicula, een
middelste deel, pars acromialis hecht vast op het acromium (schoudertop) en een achterste
deel, pars spinata hecht vast aan de achterrand van de spina scapula.
Alle drie de delen hechten vast aan de tuberositas deltoidea van de humerus. Geef deze
, aanhechtingsplaatsen aan met huidpotlood.
De drie delen van de spier werken deels synergetisch (gelijk gericht en elkaar versterkend),
deels antagonistisch.(maakt werking andere spier ongedaan ofwel in evenwicht)
Zoek uit welk deel zorgt voor abductie, welk deel voor anteversie en welke voor
retroversie.
M. pectoralis major (grote borstspier)
Deze spier bestaat ook uit drie delen:
- pars clavicularis, ontspringt aan de mediale tweederde deel van de clavicula,
- pars sternocostalis, heeft zijn oorsprong op de voorzijde van het sternum en het daarop
aansluitende ribkraakbeen (hij sluit niet geheel aan op het claviculaire deel zodat tussen
beide een groeve zichtbaar is tijdens contractie)
- pars abdominalis, deze vormt een geheel met de pars sternocostalis, de naam wijst op de
plaats van de oorsprong, niet op de ligging van dit deel als geheel.
Tezamen hebben zij hun insertie op de crista tuberculi majoris van de humerus en vormen zij
de voorste okselplooi. Geef deze lijn aan met huidpotlood.
Bij mannelijke proefpersonen gaat de palpatie en inspectie makkelijker omdat bij vrouwen de
spier in wisselende mate bedekt wordt door mammaweefsel. Vraag aan je proefpersoon om
de handen tegen elkaar aan te drukken (zorg dat er een adductie, endorotatie en anteflexie
van de schouder wordt gemaakt= functie spier)
De grote borstspier is te palperen vanaf de clavicula (teken dus ook de clavicula!)
M. biceps brachii (tweehoofdige bovenarmspier)
De m. biceps brachii bepaalt in hoge mate de contour aan de ventrale zijde van de
bovenarm. De spier is goed zichtbaar bij een combinatie van flexie en supinatie.
De m. biceps brachii ontspringt met zijn caput longum aan het tuberculum supraglenoidale,
en met zijn caput breve aan het ravebek uitsteeksel. De caput longum en caput breve
hebben een gemeenschappelijke inserti, die uit twee delen bestaat;een centraal gelegen
pees en een mediaal gelegen aponeurose. De eerste loopt naar de tuberositas radii en de
tweede naar de ellepijpzijde in de onderarmfascie. De m. biceps brachii is een belangrijke
supinator. Bij pronatie wordt hij dus verlengd. Dit is in vivo zichtbaar te maken door de
gesupineerde en actief gebogen arm te proneren. De buik van de m. biceps brachii wordt
dan verlengd. Tevens valt bij palpatie vast te stellen dat de spanning in de spier afneemt,
zelfs wanneer de proefpersoon dat bewust probeert tegen te gaan.
Probeer het voorgaande uit in de praktijk en probeer te voelen waar de spier over gaat
in de pees in de elleboog.
M. triceps brachii (driehoofdige armspier)
De m. tricheps brachii is zichtbaar bij een actieve strekking van de arm bij tegenkracht. De
spier wordt door drie koppen gevormd; caput longum, caput mediale en caput laterale. Het
caput longum ontspringt aan het tuberculum infraglenoidale scapulae. Het caput mediale
ontspringt distaal aan het dorsale vlak van de humerus en aan het septum intermusculare
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper priscillariphagen2003. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,99. Je zit daarna nergens aan vast.