Taak 1: Classificatie en etiologie
1. Wat zijn persoonlijkheidsstoornissen? Wat zijn de belangrijkste kenmerken?
Persoonlijkheid kan beschreven worden als blijvende kenmerken van individuen die bepalen
hoe we reageren op life events en gebeurtenissen. Het bepaald hoe we omgaan met- en ons
aanpassen aan reeksen van gebeurtenissen. Hoewel er blijvende kenmerken zijn, veranderd
een persoonlijkheid vaak wel door ervaringen en ontwikkeld het nieuwe manieren van
gedrag. Zo leert men om te gaan met nieuwe situaties en gebeurtenissen. Sommige mensen
hebben echter dusdanig diepgewortelde gewoontes voor hoe ze omgaan met veranderingen
in hun leven, dat er geen aanpassing plaatsvindt in de persoonlijkheid, waardoor er
problemen ontstaan. Dit is vaak het geval bij mensen met een persoonlijkheidsstoornis.
Persoonlijkheidsstoornissen is een groep van stoornissen die gekenmerkt wordt door
aanhoudende, starre, onaangepaste patronen van gedachten en gedragingen wat zich
ontwikkeld in de adolescentie en wat het functioneren van een individu signicant beperkt.
• PS wordt gekenmerkt door een aanhoudend patroon van gedragingen en gedachten
die aanzienlijk verschillen van verwachtingen binnen de heersende cultuur
• PS wordt geassocieerd met een ongewone manier van reageren op- en interpreteren
van situaties, onvoorspelbare stemmingswisselingen of impulsief gedrag
• PS resulteert in beperkingen in sociaal en beroepsmatig functioneren
• PS bevat stabiele gedragspatronen die gevormd zijn in de adolescentie of kindertijd
Persoonlijkheidsstoornissen kunnen worden gezien als egosyntoon (bij zichzelf horend) en
hebben weinig inzicht in het feit dat hun stoornis stress en problemen veroorzaakt voor
zichzelf en anderen. In vergelijking tot AS I stoornissen, veroorzaken egodystoon symptomen
duidelijke problemen en ellende, waardoor het aannemelijk is dat zij het inzicht hebben dat
er psychisch iets niet in orde is.
Persoonlijkheidsstoornissen worden gekenmerkt door 3 P’s:
1. Pathologisch: duurzaam patroon van ervaringen en gedragingen die binnen de eigen
cultuur afwijken van de verwachtingen.
2. Persistent: vanwege de langdurige aanwezigheid van de stoornis en omdat deze
meestal al ontstaat in de adolescentie of vroege volwassenheid
3. Pervasief: veroorzaakt ongebruikelijk veel lijden of beperkingen in het functioneren
De diagnose van persoonlijkheidsstoornissen is gebaseerd op polythetically classification. Dit
betekent dat er alleen een diagnose gesteld kan worden met een deel van de items die de
stoornis kenmerken. Daardoor kan het klinisch beeld van 2 personen met dezelfde
persoonlijkheidsstoornis heel verschillend zijn.
,Er worden drie hoofdgroepen persoonlijkheidsstoornissen onderscheiden.
• Cluster A: met vreemd en excentriek gedrag
• Cluster B: met dramatische, emotionele of onvoorspelbare gedragingen
• Cluster C: met angst en onzekerheid
Persoonlijkheidsstoornissen vertonen vaak overlap, waardoor onderscheid lastig is en soms
meer dan één van de clusters of andere psychische aandoening als diagnose wordt gesteld.
Cluster A: met vreemd en excentriek gedrag
Deze vorm van persoonlijkheidsstoornissen lijkt veel op schizofrenie, maar wanen en
hallucinaties ontbreken. Ze zijn tamelijk zeldzaam en komen bij ongeveer 2% van de
bevolking voor. Over het algemeen lijden er meer mannen dan vrouwen aan.
Schizoïde-persoonlijkheidsstoornis
à Kenmerken: geen intieme relaties, willen het liefst alleen zijn, niets lijkt vreugde te
verschaffen, intrinsiek, geeft zelden uiting aan emoties, gevoelloos, humorloos en saai.
Het is voor schizoïde personen zeer ongebruikelijk om zich te melden bij de huisarts.
Schizotypische-persoonlijkheidsstoornis
à Kenmerken: gevoelens van depersonalisatie, zonderling gedrag, vaag en abstract
taalgebruik en wonderlijke/excentrieke gedachten.
Ondanks deze kenmerken is de ernst niet dusdanig om van schizofrenie te spreken.
Paranoïde-persoonlijkheidsstoornis
à Kenmerken: sociale relaties worden belemmerd door achterdochtige en afstandelijke
houding, voortdurend op zijn hoeden voor bedrog en benadeling, betrekt alles op zichzelf
en overgevoelig voor kritiek.
Cluster B: met dramatische, emotionele of onvoorspelbare gedragingen
Antisociale-persoonlijkheidsstoornis
à Kenmerken: psychopathisch gedrag, onverantwoordelijk gedrag sinds jeugd,
norm overschrijdende gedragsstoornis en/of ADHD in jeugd, impulsief, snel geïrriteerd of
agressief, gewetenloos schade berokkenen, zelden berouw over wandaden, niet in staat
relaties te onderhouden door manipulatief gedrag, treed op in combinatie met alcohol en
andere drugs, soms lastig te onderscheiden van schizofrenie of een manische episode.
Borderline-persoonlijkheidsstoornis
à Kenmerken: ook wel emotieregulatiestoornis, stabiel-instabiel, sterke schommelingen in
zelfbeeld, relaties en stemming, extreme oordelen en gevoelens over zichzelf en anderen,
gevoel van leegte en heftige boosheid.
,Anders dan bij andere persoonlijkheidsstoornissen zijn borderliners zich zeer bewust van
hun functioneren waardoor zij vaak beroep doen op hulpverlening. Borderline komt bij 2%
van de algemene bevolking voor en evenveel bij mannen als vrouwen.
Histrionische (theatrale)-persoonlijkheidsstoornis
à Kenmerken: dramatisch gedrag met overdreven heftige emoties, middelpunt van
belangstelling, moeite met aangaan van stabiele relaties, gemakkelijk te beïnvloeden.
Er is overlap met andere stoornissen uit cluster B en afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
Het komt bij 2% van de bevolking voor, waaronder meer vrouwen dan mannen.
Narcistische-persoonlijkheidsstoornis
à Kenmerken: doorgeschoten zelfvertrouwen, overdrijven van prestaties en talenten,
hooghartig en arrogant, gebrek aan zelfkritiek en invoelend vermogen, gevoelig voor
afwijzing of kritiek, positieve eerste indruk, zelden in staat een relatie in stand te houden.
Mogelijke gevaarlijke combinatie met antisociale-persoonlijkheidsstoornis. Het komt
vermoedelijk bij minder dan 1% van de bevolking voor en dan meer bij mannen.
Cluster C: met angst en onzekerheid
Vermijdende-persoonlijkheidsstoornis
à Kenmerken: vermijdingsgedrag, laag gevoel van eigenwaarde, overgevoelig voor
andermans mening, wél behoefte aan sociale contacten, bang voor afwijzing.
Een vermijdende-persoonlijkheidsstoornis kan sterk lijken op een sociale-angststoornis;
wordt daarom ook wel chronische-angststoornis genoemd. Het komt naar schatting bij 1-2%
van de bevolking voor, waaronder iets meer vrouwen.
Afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis
à Kenmerken: afhankelijk van anderen, onvoldoende zelfvertrouwen, vragen om advies en
bevestiging, onverhoopt aangaan van nieuwe relaties bij afwijzing en makkelijk in de
omgang door aanpassingsgedrag.
Mensen met een afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis hebben grote kans om depressie of
angststoornissen te ontwikkelen. Het komt bij 1% van de bevolking voor, meer bij vrouwen.
Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis
à Kenmerken: perfectionistisch, controlefreaks, overdreven gewetensvol en angstvallig
nauwgezet, stellen van irreëel hoge eisen, geobsedeerd door werk, weinig tijd voor
sociale contacten en hobby’s, gierig en moeite met wegdoen van spullen.
Het onderscheid met obsessieve-compulsieve stoornis is de afwezigheid van dwang-
gedachten- en handelingen. Het komt bij 1-2% van de bevolking voor, meer bij mannen.
, 2. Wat zijn de verschillen met persoonlijkheidsstoornissen en AS I stoornissen?
Tot op heden worden klinische stoornissen (AS I) en persoonlijkheidsstoornissen (AS II) strikt
gescheiden bij het stellen van een diagnose. Uit de praktijk blijkt echter dat deze stoornissen
nauw met elkaar verbonden zijn. Deze verbondenheid kan verklaard worden door te kijken
naar het algemene persoonlijke functioneren. Het invoeren van een meer dimensioneel
model in de DSM-5 bevestigd de integratie van AS I en AS II stoornissen.
Het onderscheid dat tot op heden wordt aangeduid tussen AS I en AS II stoornissen kan
verdeeld worden in 6 karakteristieken. De geldigheid van deze kenmerken zullen hieronder
geëvalueerd worden.
Stabiliteit
Persoonlijkheidsstoornissen worden over het algemeen als meer statisch en dus stabiel door
de tijd heen gezien dan klinische stoornissen. Echter, de onderliggende latente factoren
(depressie à neiging om depressief te zijn, situationeel = life events) van klinische
stoornissen blijken ook stabiel te zijn. Stabiliteit is dus geen onderscheidende factor.
Ontstaan van de stoornis
De DSM-IV beschrijft dat karakteristieken van persoonlijkheidsstoornissen reeds ontstaan
voor de jongvolwassenheid. Echter blijkt dit een inadequate stelling, aangezien ook klinische
stoornissen prevalent zijn bij jongere personen. De waarschijnlijkheid van het ontstaan van
een persoonlijkheidsstoornissen in de jongvolwassenheid hangt samen met comorbiditeit
met klinische stoornissen.
Effectiviteit van behandeling
AS I en AS II stoornissen worden van elkaar onderscheiden door de effectiviteit van de
verkregen behandeling. Over het algemeen zijn persoonlijkheidsstoornissen minder vatbaar
voor behandeling dan klinische stoornissen. De aanwezigheid van comorbiditeit van
persoonlijkheidsstoornissen vermindert niet de effectiviteit van de behandeling, interventies
die gericht zijn op klinische stoornissen hebben ook betrekking op
persoonlijkheidsstoornissen à meer richten op symptomen, niet op één stoornis!
Inzicht
Persoonlijkheidsstoornissen worden vaak geconceptualiseerd als mentale stoornissen
waarin het inzicht slecht is. De patiënten zijn zich niet bewust van hun problematisch
functioneren; ze ervaren hun gedragingen als egosyntoon (bij hun persoon passend).
Klinische stoornissen daarentegen zijn makkelijker te herkennen, waarbij de persoon zelf
ook weet dat hij/zij een stoornis heeft en dus hulp gaat zoeken à er is te weinig onderzoek
gedaan naar dit onderzoek, waardoor het niet zeker is of dit ook daadwerkelijk het geval is.
, Comorbiditeit en symptoomspecificiteit
Over het algemeen wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de symptomen die
voorkomen bij klinische- en persoonlijkheidsstoornissen. Echter is gebleken dat klinische- en
persoonlijkheidsstoornissen gelijktijdig voor kunnen komen en dus ook overeenkomstige
symptomen hebben. Er kan beter gesproken worden over co-occurence dan over
comorbiditeit.
Etiologie
Tot op heden wordt over een verschillende oorsprong van AS I en AS II stoornissen
gesproken. Echter blijkt dat er geen duidelijk onderscheid is in genetische factoren die het
ontstaan van een stoornis kunnen verklaren. Wel is bekend dat AS-I stoornissen meer
genetisch zijn aangelegd, en AS-II stoornissen vaker ontstaan door life events.
3. Classificatie van persoonlijkheidsstoornissen
Tot op heden worden persoonlijkheidsstoornissen geclassificeerd aan de hand van
categorieën. Nu is er echter hevige discussie of dit wel de juiste manier van classificeren is.
In de DSM-V is een meer dimensionele classificatie geïntroduceerd. Hieronder enkele
voorbeelden en voor- en nadelen:
• Categorisch/spectrum = Ja of nee à ‘je hebt een persoonlijkheidsstoornis’
⋅ Voor: duidelijkheid over diagnose, financieel gunstiger (DBC’s)
⋅ Tegen: labelling, zwart-wit denken
• Dimensioneel/continue = schaalverhouding à ‘je hebt trekken van …’
⋅ Voor: specifiekere behandeling
⋅ Tegen: geen duidelijkheid over bekostiging, geen concessie over stoornissen
McClashan heeft in zijn artikel het verschil in criteria tussen de DSM III en de DSM IV
blootgelegd. Over het algemeen zijn er weinig cruciale verschillen tussen deze versies. Sinds
de invoering van de 3de editie is er pas sprake van evidence based materie, maar voor
persoonlijkheidsstoornissen is er weinig veranderd. De DSM-IV criteria voor schizotypisch-,
vermijdende- en obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornissen variëren wél in de
longitudinale prevalentie en stabiliteit tussen stoornissen. Deze variatie laat zien dat deze
persoonlijkheidsstoornissen hybride zijn en meer stabiele traits hebben en minder stabiele
symptomatische gedragingen (states). Deze variatie laat ook zien dat beide sets van criteria
essentieel zijn voor de definiëring van persoonlijkheidsstoornissen à de auteur pleit voor
het zien van persoonlijkheidsstoornissen als een interactie tussen trait en state, wat voor
diagnostische stabiliteit zal zorgen.