Samenvatting kennisclips // bestuursprocesrecht
Week 1
Bestuursprocesrecht
Een besluit door een bestuursorgaan wordt niet zomaar genomen. Stel: een Tilburgse man vraagt
een vergunning aan om 14 kamers te verhuren aan studenten in Tilburg in zijn pand. Het
bestuursorgaan wijst zijn aanvraag af en de Tilburgse man krijgt de vergunning dus niet. De reden
hiervoor was dat er een andere kamerverhuurder op 25 meter afstand van de Tilburgse man die al
bedrijfsmatig kamers verhuurd. De Tilburgse man (hier de belanghebbende, zie het 2 e bolletje
hieronder) kan vervolgens rechtsbescherming inroepen. En kan dus een bezwaarprocedure starten.
Hij dient een bezwaarschrift in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is. En dat bestuursorgaan bekijkt
het bezwaarschrift en kijkt dus opnieuw naar het besluit, is het wel doelmatig en is het wel
rechtmatig? Stel nou dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard, dan kan de Tilburgse man beroep
instellen bij de bestuursrechter (dat zie je in het laatste bolletje). Je ziet dus dat het
bestuursprocesrecht een samenhang is van besluit, bezwaar en uiteindelijk het beroep. Je kunt het
ook wel zien als de belangrijke base.
Geschiedenis rechtsbescherming tegen de overheid
De rechtsbescherming zoals wij die nu kennen, is niet altijd zo geweest. Vroeger was de
rechtsbescherming heel anders we zeggen dan ook wel dat de rechtsbescherming sterk verbrokkeld
is geweest. Toen was er per bijzondere wet een regel van rechtsbescherming tegen een specifiek
soort besluit. Er waren een aantal verschillende bestuursrechters, ook werd het geschil veelal
afgedaan in de procedure van het administratief beroep. Niet als voorprocedure, maar als enige
procedure. Er was veel behoefte aan uniformering van de rechtsbescherming tegen de overheid.
Kenmerkend voor die verbrokkeling was onder andere het kroonberoep, als administratief beroep.
Formeel besliste een bestuursorgaan op het beroep en kwam er dus geen rechter aan de pas. Het
Benthem-arrest maakte hier een einde aan. Hierin werd bepaald dat het kroonberoep niet voldoet
aan 6 EVRM nu een zaak niet wordt behandeld door een onafhankelijke-onpartijdige rechter.
Administratief beroep is niet meer als bestuursrechtelijke eindinstantie aan te merken, maar is
slechts als voorprocedure toegestaan.
Functies en kenmerken van het huidige bestuursprocesrecht
Het bestuursprocesrecht kent 2 functies, namelijk rechtsbescherming en een controlefunctie
(toezichtsfunctie). De rechtsbescherming moet je zien als bescherming van de positie van de burger
,in relatie tot de overheid. De toezichtsfunctie is toezicht op het recht en dat is dus de controle door
de bestuursrechter op de rechtmatigheid van het bestuurs-handelen. De nadruk ligt nu op de
rechtsbescherming in de wet algemene bestuursrecht, maar daarvoor lag die nadruk op de
toezichtsfunctie. Met het gevaar dat de rechter buiten de grenzen ging van het naar voren gebrachte
geschil en dat de burger door de uitspraak van de rechter zelf in een nog slechtere positie komt. Het
huidig leidend principe is finale geschilbeslechting. Dat betekend dat de rechter het geschil wat
tussen partijen speelt zoveel mogelijk ten einde brengt, een definitief einde. De bestuursrechters
hebben een beslisschema voor finale geschilbeslechting waarbij ze verschillende stappen langslopen
om maar zoveel mogelijk geschil te beslechten. Weet voor nu nog maar het begrip, want hier komen
we in week 3 op terug.
Samenvatting
-individuele rechtsbescherming staat sinds de Awb centraal
-huidig leidend principe: streven naar finale (definitieve) geschilbeslechting.
Enige centrale beginselen
Nu we de functie van het bestuursprocesrecht kennen, de plaats van de bestuursrechter en de
waarborgfunctie van de burger gaan we kijken naar enkele centrale beginselen die belangrijk zijn
binnen dit rechtsgebied.
Ten eerste het verdedigingsbeginsel, dit ligt in het artikel 8:69 lid 1 Awb besloten. Dit beginsel
betekend eigenlijk het beginsel van hoor- en wederhoor. De rechter doet namelijk uitspraak op basis
van de overlegde stukken waarbij partijen op elkaars stukken moeten kunnen reageren. Ook het
beroepsschrift vormt de grondslag van de uitspraak van de rechter, sterker nog de rechter mag niet
buiten de beroepsgronden treden. Dan gaat de rechter namelijk ultra petita, in week 2 meer
hierover.
De rechter moet ook de rechtsgronden aanvullen, dit zie je terug in het wetsartikel (artikel 8:69 lid
2 Awb). Dus als jij als procespartij een feit naar voren brengt, hoef jij niet te stellen of te luiden hoe
het recht luidt. Dit hoort namelijk de rechter te kennen en ook verplicht toe te passen. De rechter
vertaald dus de feitelijke gronden naar juridische gronden.
Niet-lijdelijkheid van de bestuursrechter, heeft te maken met het aanvullen van feiten. Dit wordt
ook wel ambtshalve de feiten aanvullen genoemd (artikel 8:69 lid 3 Awb) Hierbij mag de rechter
aanvullen, dit is dus niet verplicht. Zie hier het verschil met het aanvullen van de rechtsgronden,
waar die verplichting er wel is. Denk hierbij aan feiten onderzoek of het inschakelen van een
deskundige, dit zijn allemaal onderzoeksbevoegdheden van de bestuursrechter. Maar in de praktijk
komt daar vaak maar weinig van terecht. En kun je zeggen dat de rechter uitgaat van de feiten en
bewijzen die partijen aandragen. Op papier is de bestuursrechter dus niet-lijdelijk, in de praktijk is hij
lijdelijk.
En tot slot de vrijebewijsleer. De algemene wet bestuursrecht bevat nauwelijks regels over de
procedure van bewijsvergaring, dus de wijze waarop je bewijs verzameld. De rechter heeft dus veel
vrijheid bij bewijsvergaring en verdeling van de bewijslast en ook nog eens keer de waardering van
het bewijs.
,Primair besluit tot aan beroep bij de bestuursrechter
Deze sheet laat een bepaald schema zien, dit schema laat kort zien hoe de procedure is van primair
besluit tot aan het beroep bij de bestuursrechter. Dit schema is belangrijk om in je achterhoofd te
houden, de focus in de K4 ligt bij het beroep bij de bestuursrechter, maar het begint natuurlijk
allemaal met een primair besluit.
Procedure op hoofdlijnen
De procedure kun je onderscheiden in het vooronderzoek en onderzoek ter zitting.
vooronderzoek
In het vooronderzoek draait het vooral om de relevante gegevens verzamelen en standpunten helder
te krijgen van partijen. Zo komt er een volledig procesdossier. Het beroepsschrift wordt ingediend
door de belanghebbende (dan ook wel appelante genoemd) en de rechtbank stuurt dit aan het
soldeerde bestuursorgaan en die stuurt op zijn beurt het verweerschrift naar de bestuursrechter.
Daarbij is natuurlijk belangrijk om te bepalen welke rechter absoluut en relatief bevoegd is, om
kennis te nemen van de zaak. Dit beroep moet ook ontvankelijk zijn. In de volgende sheet wordt de
competentie van de bestuursrechter en ontvankelijkheid besproken. Het vooronderzoek is bij uitstek,
de gelegenheid voor de bestuursrechter om zijn onderzoeksbevoegdheden in te zetten. Maar zoals
net is verteld is de rechter in de praktijk vooral lijdelijk. Het vooronderzoek dient tevens als basis
voor het onderzoek ter zitting.
Onderzoek ter zitting
Tijdens onderzoek ter zitting zal de toelichting gevraagd worden aan procespartijen, van hun
ingediende stukken en bewijzen. Let op: een onderzoek ter zitting is er alleen wanneer de
bestuursrechter dat nodig acht. De zitting is openbaar, maar daar zijn ook uitzonderingen op (artikel
8:62 Awb). De uitspraak is binnen 6 weken, maar die kan ook verlengd worden met nogmaals 6
weken.
, Toegang tot de rechter
Bevoegdheid rechter
Zojuist werd er al even verteld over de absolute en relatieve competentie van de bestuursrechter. De
bevoegdheid van de rechter is nog iets breder dan dat. Je kunt niet zomaar beroep instellen. Alleen
een belanghebbende kan tegen een appellabel besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Een
appellabel besluit is een besluit dat niet is uitgezonderd in de wet. Denk hierbij aan een algemeen
verbindend voorschrift of een beleidsregel. En ook moet de voorprocedure doorlopen zijn, dus
bezwaar of administratief beroep. Dit is allemaal nog P3 stof. Let op: er kan dan wel een besluit zijn
en je kan dan wel belanghebbende zijn, maar dat besluit moet niet staan in artikel 8:3, 8:4 of 8:5
Awb, kijk hier eens goed naar.
Over de absolute en relatieve competentie het volgende. Dit gaat over welke rechter (absoluut) en
waar (relatief), de artikelen 8:6 en 8:7 Awb, zijn hierbij van belang. De hoofdregel bij absolute
competentie is als volgt: als het om de bestuursrechter gaat in eerste aanleg, dan zal het bij de
rechtbank zijn. Tenzij een bijzondere rechtsrang, bij een bijzondere rechter in de
bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak staat. Dit is een bijlage in de bundel, vind deze en plak
daar een tapje op, want deze ga je nog gebruiken. De hoofdregel bij de relatieve competentie gaat
over de gegaanknoping en de woonplaatsaanknoping. De zetelaanknoping gaat over de zetel van de
bestuursorgaan, waar heeft het bestuursorgaan zijn zetel? De woonplaatsaanknoping staat ook
verder uitgelegd in artikel 8:7 Awb.
Ontvankelijkheid appellant
De ontvankelijkheid gaat over de appellante, dat is natuurlijk de belanghebbende (artikel 1:2 Awb).
Je moet belanghebbende zijn in het bezwaar en administratief beroep en ook bij de bestuursrechter.
Dit begrip is eigenlijk oude stof van de P3. Maar procesbelang niet, dat is een nieuw begrip. Dat gaat
over: kan de belanghebbende werkelijk iets bereiken met zijn beroep? Denk hierbij aan een aanvraag
om een omgevingsvergunning voor een uitbouw van je huis. Dit vraag je aan bij bijvoorbeeld het
college van B&W, deze is bevoegd. En uiteindelijk zegt het college van B&W: jij krijgt de
omgevingsvergunning niet. Je gaat vervolgens in bezwaar en ook jouw bezwaar wordt ongegrond
verklaard. En dan kom je uit bij de bestuursrechter, beroep in eerste aanleg. Nou kan het zo zijn dat
tijdens het beroep jij besluit om te verhuizen, dan zal de bestuursrechter jou niet-ontvankelijk
verklaren. Want stel voor, de bestuursrechter vernietigd het besluit en jij zou uiteindelijk de
omgevingsvergunning krijgen, dan heb je daar helemaal niks meer aan. Dan heb je dus geen
procesbelang meer.