H1 Het ontstaan van de beschavingen in Egypte en Mesopotamië
Aan de rivieren Eufraat en Tigris in Mesopotamië en de Nijl in Egypte zijn beschavingen ontstaan.
Deze culturen kwamen iets voor 300 voor Christus op. Kenmerkend is de verstedelijking, de
staatsvorming en de uitvinding van het schrift.
De periode hiervoor was de steentijd (ontwikkeling stenen werktuigen). De steentijd bestaat uit de
oude, midden en nieuwe steentijd.
In de oude en middensteentijd leefden mensen van wat zij vonden, ze trokken rond. Aan het eind
van de middensteentijd (10000 voor Christus) had de mens de werktuigen verbeterd, waardoor men
langer op een plek kon blijven.
Hierna kwam de overstap naar het zelf kweken van graansoorten, en het fokken van dieren. Dit
kwam op gang aan het begin van de nieuwe steentijd, het neolithicum. Deze grote verandering
noemen we de neolithische revolutie.
Landbouw
Twee typen landbouw:
Regenlandbouw: Mogelijk in gebieden waar tenminste 250 millimeter regen valt per jaar. (Iran,
Noord-Irak, Noord Syrië en kustgebied Middellandse Zee. Zijn kwetsbaar, doordat als er weinig rege
valt er een voedselcrisis ontstaat. Langdurige veranderingen hadden politieke consequenties.
Irrigatielandbouw: Vorm van landbouw waarbij gebruik gemaakt wordt van kunstmatig
watertoevoer. Egypte en Zuid Mesopotamië.
Twee soorten: Natuurlijk en kunstmatige irrigatie.
Natuurlijk: Mogelijk in Egypte. De nijl overstroomde hier.
Kunstmatig: In Mesopotamië vonden de overstromingen minder regelmatig plaat, dus werd
kunstmatige irrigatie geboden.
Irrigatie landbouw was aanzienlijk productiever dan regenlandbouw. Het bracht een veel hogere
voedselopbrengst. De hoge opbrengst was ook te danken aan het gebruik van de zaaiploeg
(instrument dat ploegen en zaaien tegelijk mogelijk maakt).
Door de landbouw kon men langer op een plek blijven wonen. Er ontstonden specialisten, niet alleen
meer voor voedselproductie. Denk aan: Timmerlieden leerlooiers, schrijvers (na de uitvinding van het
schrift in 3400 voor christus) en metaalbewerkers.
Er ontstond ook een ambtenarenapparaat en een priesterkaste > tempel voor instituten.
Steden
In het begin van het neolithicum waren er dorpen ontstaan, die al aanzicht kregen als stad door
ommuring. De grootste en invloedrijkste steden ontstonden in het vierde millennium voor christus
aan de oevers van de grote rivieren door de hoogste voedselproductie. Er konden veel mensen
wonen.
Het centrum van de Mesopotamische stad was de tempel, de woonplaats van staatsgodheid. Deze
staatsgodheid werd onderhouden door de gemeenschap. Deze gemeenschap hield zich bezig met
landbouw, veeteelt en ambacht en had daarom veel mensen in dienst.
Uit de behoeften van de tempeleconomie ontstond rond 3400-3200 voor christus het schrift: het
spijkerschrift. Genoemd naar de vorm van de letters.
,In Egypte ontstond niet veel later het Hiërogliefenschrift. Beide schriften zijn deels pictografisch als
ideografisch (elk woord een symbool). Later kregen deze tekens ook klanken (lettergrepen). In het
Egyptische schrift alleen medeklinkers. Alleen een kleine groep professionele schrijvers beheerste
deze.
In de meeste steden waren negen van de tien stedelingen boer, die dagelijks de stad verlieten om
naar hun land te gaan. Er was geen tegenstelling tussen stad en platteland.
Een andere tegenstelling was in het Nabije Oosten van groter belang: De sedentaire levenswijze
tegenover de nomadische.
Landbouwers waren sedentair: zij veranderden niet van woonplaats vanwege onderhoud.
Veetelers waren nomadisch: Zij trokken voortdurend rond om steeds nieuwe wedegronden voor hun
vee te vinden.
Deze tegenstelling moeten we niet te strikt toepassen. Landbouwers trokken wel weg wanneer de
grond uitgeput was. Veetelers trokken soms als seminomaden rond in een beperkt gebied. Ze bleven
graag in de buurt van de landbouwers om producten te ruilen. Soms ging een groep nomaden geheel
of gedeeltelijk over op een sedentair leven en namen soms zelfs de macht over in een stad.
Deze twee levensstijlen hebben een haat liefdes verhouding met elkaar.
De sedentairen waren bang voor plundering door de nomaden, en liefde omdat beide groepen
elkaars producten nodig hadden.
Geografische gesteldheid: overeenkomsten en verschillen
De geografische gesteldheid van Egypte en Mesopotamië vertoont belangrijke overeenkomsten:
Beide zijn ze afhankelijk van rivierwaren, er valt nauwelijks regen en er is gebrek aan grondstoffen
zoals metalen en timmerhout. Er zijn ook belangrijke verschillen.
Egypte heeft voordeligere voorwaarden van landbouw. De Nijl stroomt voor de zaaitijd over en de
Eufraat en de Tigris stromen juist net voor de oogst over. Wanneer de rivier voor de zaaitijd
overstroomt geeft de rivier vruchtbare stoffen af aan de grond. Het water van de Nijl is van betere
kwaliteit. De Eufraat en de Tigris voeren schadelijke zouten mee.
In Zuid-Mesopotamië werd steeds meer gerst en minder tarwe verbouwd. Gerst is beter bestand
tegen zout. In Egypte verbouwde men eerst gerst, maar vanaf het Nieuwe rijk (1500 voor christus)
werd emmertarwe de voornaamste graansoort.
Nog een belangrijk verschil gaat over de omgeving. In Egypte is de overgang van cultuurland naar
woestijn heel abrupt. Egypte is omring door onbewoonbare woestijn waardoor het moeilijker
bereikbaar is dan Mesopotamië. De overgang naar vruchtbaar gebied is in Mesopotamië veel
vloeiender.
Dankzij de geïsoleerde ligging van Egypte kreeg het pas in het midden van het tweede millennium te
maken met indringers. Mesopotamië had juist wel veel te maken met binnendringers. Hierdoor
ontstonden voortdurend nieuwe rijken. De nieuwe machthebbers pasten zich wel aan de bestaande
cultuur, waardoor er wel een grote continuïteit bleef, net als bij Egypte. Die lag zo afgelegen dat daar
wel continuïteit bleef.
,H2 Het derde millennium voor christus: de vroege bronstijd
Het begin van de geschiedenis in Mesopotamië en Egypte valt samen met de bronstijd die duurt van
ongeveer 1200-1000 voor christus, toen de ijzertijd zijn intrede deed.
Bronstijd verdelen in drie perioden: de vroege bronstijd, de midden bronstijd en de late bronstijd. De
overgang tussen de steentijd en de bronstijd heet het chalcolithicum (kopertijd).
De indeling van de Egyptische geschiedenis
De Egyptische geschiedenis wordt op twee manieren ingedeeld: in dynastieën en in rijken.
Daarnaast is er een moderne indeling in drie rijken. Dat zijn de perioden waarin Egypte grote
voorspoed kende en een politieke eenheid was. Afgewisseld door perioden waarin het niet een
eenheid was. In deze perioden werden de hoofden van de provincies zelfstandig waardoor je
meerdere dynastieën tegelijk kreeg.
Rijken die in de moderne literatuur worden onderscheiden zijn Het oude rijk (2500 -2150) het
Middenrijk (2000-1800) en het Nieuwe rijke (1550-1100).
Dan hebben we nog de late tijd, waarin buitenlandse dynastieën deel uit gingen maken van andere
grote rijken (750-332). In 1922 werd het rijk pas onafhankelijk.
Egypte: Het oude rijk
De periode voorafgaand aan deze periode heet de vroeg-dynastieke periode (3000-2600). In deze
periode kwam de vereniging van Egypte onder één koning tot stand. In deze periode ook Hiërogliefen
schrift uitgevonden.
Er bleef ondanks de eenheid veel onderscheid bestaan tussen beneden-Egypte (Nijldelta) en Boven-
Egypte. De koning heette ‘Koning der beide landen’ en droeg een dubbele kroon (Zie afbeelding
kronen).
Het oude rijk is wereldberoemd geworden door de zeer grote graven die de koning liet bouwen:
piramiden. Geven macht aan. Macht op mens en materiaal.
Piramiden lagen in de buurt van de hoofdstad Memphis. Groepen arbeiders werkten aan de
piramiden. Gemaakt van natuursteen.
Kleinere jongere piramiden zijn van baksteen gemaakt. Archieven geven ons een eerste beeld van de
zeer complexe tempeleconomie.
Het oude rijk duurde vijf eeuwen en kwam ten val doordat de gouwvorsten (provinciehoofsteden) te
machtig werden. De grond die zij als salaris kregen ging over van vader op zoon, en zo ook hun ambt,
waardoor de koning de greep op zijn ambtenaren verloor. Het werden regionale koningen.
De overstromingen van de Nijl namen in deze periode af met hongersnoden en de overgang tot
kunstmatige irrigatie tot gevolg.
Mesopotamië: Summer en Akkad
In het derde millennium werd de basis van de Mesopotamische beschaving vormgegeven.
Twee volken zijn hier voor verantwoordelijk: Sumeriërs en Akkadiërs.
De Sumeriërs hebben de steden in het zuidelijke gedeelte van Mesopotamië groot gemaakt, en
hebben het schrift op grote schaal toegepast voor o.a. tempel- en paleisadministratie en voor
, godsdienstige teksten. Ze ontwikkelde beeldhouwkunst, bouwkunst, recht en maatschappij,
godsdienstige voorstellingen en opvattingen over koningschap.
De Sumeriërs hebben een begin gemaakt met de wetenschap (rekenkunde, sterrenkunde
plantenkunde en geneeskunde). Op scholen leerden kinderen het schrift door het schrijven en
kopiëren van teksten. Door het succes van de irrigatielandbouw waren er veel beroepsmogelijkheden
(gevonden in schrift).
Het zestallig stelsel van de Summerische rekenkunde heeft sporen nagelaten in onze onderverdeling
van het uur (60 minuten) en de cirkel van 360 graden.
In het nabije oosten (Elam) en in Syrie (Ebla) werd het spijkerschrift overgenomen, en werd er
Summerisch geleerd. Zo verbreedde de Sumerrische beschaving zich over geheeld West-Azië.
Deze verspreiding van cultuur kwam niet door militaire expansie. De Summeriërs leefden in
stadstaten, waarin de tempel centraal stond, onder leiding van een priester-vorst.
Er ontstond een tweedeling: een wereldlijke leider (taak aanvoering leger) en een hoge priester. Zo
ontstond het koningschap en naast de tempel kwam een paleis.
Paleis en Tempel bemoeiden zich met elkaar, in positieve en negatieve zin. Conflicten over landbezit
en autonomie en koningen die zich presenteerden als vertegenwoordigers van de goden en bouwers
van tempels.
De Akkadiërs danken hun naam aan de stad Akkad. Deze stad werd rond 2300 voor christus het
centrum van een wereldrijk. Koning Sagron de Grote was de stichter van het rijk dat heel
Mesopotamië omvatte en zich uitstrekte tot in klein Azië.
De Akkadiërs waren Semieten (Ze spreken een Semitische taal). Het Arabisch en het Hebreeuws.
In het begin van het derde millennium woonden de Akkadiërs als in Mesopotamië maar pas sinds het
Akkadische rijk vallen zij op.
Ze begonnen het spijkerschrift te gebruiken voor hun eigen taal.
De akkadiërs hebben veel van de Sumerische beschaving overgenomen (schrift, godsdienstige
voorstelling, wetenschap en literatuur). Ze bleven wel hun eigen taal spreken en in hun eigen goden
geloven.
Door lokale opstanden en vreemde invallers uit het oosten ging het rijk Akkad ten gronde.
In het derde millennium bloeiden enkele Sumerische steden weer op: de Sumerische renaissance. De
koningen van de zogenoemde ; derde dynastie van Ur’ creëerden opnieuw een groot rijk in
Mesopotamië. Het paleis nam de hele economie over van de tempel.
Het rijk van Ur ging weer te gronde door infiltratie van vreemdelingen. De stad werd geplunderd en
verwoest door Elamieten. Hiervoor was het rijk al verzwakt door de Amorieten.
De Amorieten zijn nomaden die verschillende West-Semitsche talen spraken. Ze werden
aangetrokken door de vruchtbare rivieren en vormden een plaag. Plaatselijke gouverneurs zagen
hierdoor de kans eigen dynastieën te creëren.
Het einde van het derde millennium
Het einde betekent voor Egypte en Mesopotamië veel verwarring. Toch lag er wel een stevige basis
waarop voortgebouwd kon worden. Sumerisch hield op een gesproken taal te zijn, terwijl het
Akkafisch zich ontwikkeld tot spreektaal in Mesopotamië en het werd de internationale schrijftaal.
De sumero-Akkadische cultuur heeft zo zijn stempel gedrukt.