1
,BMD.CO.2 CO Communicatie en sturing 3, Modellen en ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel
Leerdoelen:
1. theoretische modellen hanteren die de ontwikkeling en het functioneren van het centrale zenuwstelsel
beschrijven.
2. de essenties van het reflexmodel, het kabels-en-banen model en het hiërarchisch model van het zenuwstelsel
uitleggen.
3. de bovengenoemde modellen toepassen bij een beschrijving van de regeling van menselijk gedrag door het
zenuwstelsel
4. de bovengenoemde modellen toepassen bij het verklaren van aan hem/haar bekende stoornissen in de werking
van het zenuwstelsel.
5. uitleggen hoe de bovengenoemde modellen kunnen worden toegepast in een fysiotherapeutische diagnostiek en
behandeling.
6. het reflexmodel en het hiërarchisch model toepassen bij een beschrijving van motorische ontwikkelingsprocessen.
Modellen:
- Functionele units van Luria: zoek dit weer op in burgerhout
Kabels en banenmodel:
- Vaste verbindingsroutes (anatomisch model)
- ‘telefoonnet’
Reflexmodel:
Stimulus respons
Reflexboog
Prikkel pijn gaat via achterhoorn en schakeld dan over naar voorhoorn waar motorische vezels liggen.
Flexoren worden geactiveerd en extensoren geremd.
Banen naar hersenen doen wat langer dus eerst reflex en daarna pas gewaarwording.
Myotatische reflex:
Je slaat op de pees deze verlengd, spierspoeltjes verlengen ook, lichaam
denkt dat er schade is en dat hij moet samentrekken.
Autonome relfex: Angst, zweten. Reflex beïnvloed door geheugen
(gebeten door hond volgende keer sneller hand terug trekken)
Je kan ook vanuit je hersenen reflexen onderdrukken (bijv hete pan nog
even vasthouden)
Hiërarchisch model:
- Verband tussen organisatie ZS en ontwikkeling
Automatische bewegingspatronen: lopen fietsen etc.
Neo: zit ook het denken, keuzes maken etc.
Hogere niveau’s kunnen lagere niveau’s onderdrukken
Ontogenetisch: embryonale ontwikkeling
Ontogenese is herhaling van fylogenese, dus: embryonale ontwikkeling is herhaling van de evolutie over de eeuwen
heen
2
,Als je ontwikkeling hersenen kijkt, lijkt deze ontwikkeling van mens in begin op bijvoorbeeld op die van reptielen.
Dus op archi lijkt veel overeenkomst tussen mens en reptielen. Op paleo niveau zie je meer overeenkomst tussen
mens en zoogdieren: er komen emoties bij kijken. Neo niveau: uiteindelijk ontwikkeling mens in neo te zien.
Maar..
- Neoniveau controleer en inhibeert lagere niveaus
- Klopt redelijk voor motoriek, niet voor andere functies zoals emoties
Reflexen bij baby’s:
- Symmetrische tonische nek reflex:
o Armen strekken hoofd omhoog
- Asymetrische tonische nekreflex
o Hoofd naar rechts: rechterarm strekken, linkerarm buigen. Ook benen: rechts strekken, links buigen
- Grijp reflex
- Stap reflex
- Kruip reflex
Verdwijnen van reflexen: Archi niveau neemt af neo niveau neemt toe
Reflexen staan ook in handleiding CNA
Na hersenschade:
1 zijdige verlamming: patiënt probeert beide mondhoeken op te trekke: lukt niet, aan lachen maken, lukt beter. Dus
neo niveau lukt niet, andere niveau paleo lukt wel. Remming vanuit neo niveau is ook weg naar paleo dus ook wat
heftigere reacties bij bv. Lachen)
Onderzoeken van reflexen:
Spiertrekkingsreflex:
- Test reflexboog
o Verlaagd
o Verhoogd
o Asymmetrisch
- Onderscheid tussen schade archi- of neo niveau
Stel er is schade cortex, op neo niveau is reflexboog die plaatsvind op archi niveau dan verhoogd of verlaagd?
Verhoogd want hij wordt niet meer geremd vanuit het neo niveau.
Stel er is schade aan een perifere zenuw, reflex dan verhoogd of verlaagd?
Verlaagd tot wel volledige uitval.
3
,Samenvatting CNA KT – Mees Ritmeijer – Blok 2A
BMD.CO.3 CO Inleiding Centraal Neurologische Aandoeningen
Leerdoelen:
1. benoemen wat de meest kenmerkende symptomen van een patiënt met een centraal neurologische
aandoening zijn
2. benoemen wat de klinische presentatie in het bewegend functioneren is op basis van de anatomische locatie
van een laesie
3. benoemen welke anatomische structuren aangedaan kunnen zijn op basis van de klinische presentatie in het
bewegend functioneren
4. benoemen wat veelvoorkomende oorzaken zijn van centraal neurologische
aandoeningen
Neuro-anatomie:
Centrale Zenuwstelsel
Centraal motorisch neuron (CMN): cortex
Perifeer Motorisch neuron (PMN): ruggenmerg
o Bekend onder term alfa-motoneuron: aansturing van de spieren,
perifere neuronen worden aangestuurd door centraal motorisch
neuron maar toch valt het onder centraal zenuwstelsel.
Neuro-anatomie: cortex
4 grote gebieden:
- Frontale (voorste) kwab
o Hogere functies: denken, karakter, spraak,
motorische cortex
- Parietale kwab (lobe)
o Somatensorische cortex, meer sensorische
functies, maar ook weer spraak
- Occipitale (achterste) kwab
o Visuele functies: verwerken van visuele
informatie
- Zijkant: temporale lobe
o Geheugen: heel belangrijk, gehoor
Wij gaan het vooral hebben over motorische cortex
Als je kijkt hoe deze is opgebouwd zie je een homuncules
Ook de somatosensorische cortex heeft zo’n soortgelijke opbouw als een homunculus
Neoniveau
- Bewuste sensomotoriek (gekruist (links stuurt rechts aan, rechts links aan), eenzijdig)
4
, - Hogere cognitieve functies
- Remming! (vd lagere niveaus)
Neuro-anatomie: basale kernen
Alle sensorische informatie komt binnen via thalamus, en die bepaald op die
informatie nuttig is of niet.
Paleoniveau
- Automatische motoriek
- Emotionele motoriek
- In gang zetten bewegingen
- Remmen/ontremmen motoriek
Neuro-anatomie: cerebellum (kleine hersenen)
Grootste taak is coördinatie, sturing
Controleren en bijsturen vooraf en tijdens bewegingen (ongekruist), coördinatie
Cerebellum kan prikkels die van cortex naar de spieren worden gestuurd kan die onderscheppen en een klein beetje
aanpassen.
Archiniveau
Evenwicht (oogmotoriek houdingsregulatie)
Paleoniveau
Controle in gang gezette ritmische bewegingen
Neoniveau
Planning en directe controle (fijne) motoriek
Neuro-anatomie: hersenstam
Archiniveau
- Automatische functies (ademhaling, eten)
- Alertheid (formatio reticularis: model van luria (ARAS DRAS))
- Pijnmodulatie (raphekernen)
- Kernen hersenzenuwen
- Baansystemen
Neuro-anatomie: ruggenmerg
Archiniveau
- Motorische reflexen
- Celkernen (grijze stof)
- Sensorische en motorische banen (witte stof)
Stoornissen: positieve symptomen:
Zie plaatje rechts onder
Hyper: te veel Para/Dys: anders
Kinesie: beweging Reflexie: reflexie
Esthesie: gevoel Algesie: pijn
Dus: Dystonie is vreemde tonus
Dyskinesie(chorea): dans achtige beweging
Dysdiadochokinese: je kan geen altenerende bewegingen
maken (pro supinatie, flexie ext. Etc.)
Ataxie: verminderde coördinatie van bewegen
Tics: onwillekeurige bewegingen
5
, Freezing: te veel sturing: zoveel sturing dat alles verstijfd
Festinatie: Je gaat steeds kleinere stapjes zetten
Hyperpathie: spontane pijn (als een zenuw kapot is)
Allodynie: alles doet pijn, ook prikkels die niet pijn doen
Stoornissen: negatieve symptomen
Zie plaatje rechts
Hypo: verminderd A- : als het helemaal weg is.
Parese: Verminderde kracht
Paralyse: helemaal geen kracht, verlamming
Subtraction: spierkracht niet mogelijk door te hoge
tonus van antagonist
Reduced output: te weinig spierkracht
Hypotonie: weinig tonus
Atonie: geen tonus
Bradykinesie: alles gaat heel traag
Akinesie: Start/stop
Rigiditeit: algehele stijfheid
Stoornissen: locatie
- Cortex (neo)
o Halfzijdig (hemibeeld)
o Cognitieve stoornissen
o Ontremming ruggenmerg (toename reflexen)
- Basale kernen (paleo)
o Automatische/emotionele motoriek verstoord
o Moeite met starten/stoppen
o Te veel/weinig beweging
o Cognitieve stoornissen (hiëchische indeling klopt dus niet helemaal)
- Cerebellum (archi, paleo, neo)
o Evenwichtsproblemen
o Fijne coördinatie verminderd (meer grote bewegingen)
- Hersenstam (archi)
o Verstoring automatische functie (ademhaling/slikken)
o Coma
o Levensbedreigend
o Stoornissen hersenzenuwen
- Ruggenmerg
o Afwezigheid reflexen
o Afwezigheid sensomotoriek
Stoornissen: cognitief
Afasie: taal
Apraxie: handelen, orde van het bewegen snappen zij niet meer, volgorde aankleding bv. Verkeerd, begrijpen waar
voorwerp voor dient
Neglect: ruimte, helft van beeld in ruimte bestaat niet
Acalculie/Agrafie: Rekenen/Schrijven
Agnosie: herkennen, je kunt mensen aan hun gezicht niet herkenen
Amnesie: geheugen
Oorzaken:
- Genetisch
o Spina bifida (open rug)
o Ziekte van alzheimer
6