© Olaf Tijhuis
Werkgroep aantekeningen Economie in Hoofdlijnen
Week 1:
Hoofdstuk 1 boek, questions (blz. 24):
Vraag 2: het gaat om een aanbieding 2 halen, 1 betalen. Dit ene product is gratis voor de
consument, de koper, maar niet voor de maatschappij. Dit komt omdat de maatschappij niet
profiteert van dit gratis product, het levert immers minder inkomsten op voor de
maatschappij, voor dat ene extra product zijn evenveel kosten voor gemaakt maar geen prijs
tegenover. De klant krijgt voor de prijs van 1 product 2 producten.
Vraag 5: drie keuzes waarbij ik de marginale kosten heb gewogen tegen de marginale
opbrengsten in de afgelopen periode:
- Studeren: door de keuze te maken om onderwijs te volgen i.p.v. de arbeidsmarkt op
te gaan heb ik de marginale opbrengsten van extra onderwijs afgewogen tegen de
misgelopen kosten door te gaan studeren.
- Manager Chasner: ik ben de manager van een dj, hiervan krijg ik momenteel nog
minder geld dan ik op de arbeidsmarkt zou kunnen ontvangen maar ik verwacht
hogere marginale opbrengsten in de toekomst.
- Boodschappen doen: de marginale kosten van mijn boodschappen weeg ik af tegen
de opbrengsten die ik van de producten ontvang.
- Uur langer doorwerken: en zo meer geld te verdienen of eerder stoppen en meer vrije
tijd hebben.
Vraag 8: Economische bronnen (resources) worden ook wel de productiefactoren genoemd.
Deze bronnen zijn nodig om te kunnen produceren en om een economie dus te kunnen laten
functioneren. Er zijn de volgende productiefactoren: grond, arbeid, kapitaal goederen en
ondernemerschap. Het zijn imputs omdat je letterlijk bepaalde middelen in het
productieproces moet stoppen.
Vraag 10: Marginale kosten stijgen naarmate de productie toeneemt, het is een toenemende
curve. Dit heeft te maken met de productiviteit die afneemt als je meer in dezelfde richting
produceert. Naarmate je meer gaat uitbreiden, daalt de efficiëntie. De kwaliteit van het
aanbod vermindert, dit komt omdat de productiefactoren beperkt zijn, je moet ze dus wel
kiezen ondanks dat ze minder efficiënt zijn. De indirecte kosten nemen ook toe, in het begin
doe je bepaalde dingen zelf gratis bij een grotere productie moet je daar mensen voor
inhuren.
De marginale opbrengsten dalen naarmate je meer produceert. Iedere extra eenheid levert
minder extra nut op dan degene daarvoor. Denk aan een glas water in de woestijn, elk glas
meer heeft minder nut dan het eerste.
Het optimale punt wordt bereikt als de marginale opbrengsten gelijk zijn aan de marginale
kosten, vanaf dat punt worden de kosten namelijk meer dan de opbrengsten.
Als de kosten hoger zijn dan de opbrengsten, moet er minder van dat product worden
geproduceerd om optimale winst te behalen, tot het punt dat de marginale kosten gelijk zijn
aan de marginale opbrengsten.
Vraag 11:
Transformatiecurve: laat zien als je bepaalde middelen inzet waar een land in staat toe is
om te produceren. De opportunitycosts( hoeveel producten je moet opgeven om een extra
product te produceren), veranderen constant en daarom is het een curve. Ook is het een
curve omdat hoe meer je van een product maakt hoe meer de efficiëntie daalt. Invloed van
de volgende gebeurtenissen op de transformatiecurve.
,© Olaf Tijhuis
a. Kwaliteit onderwijs stijgt: hierdoor zal de maximale arbeidsproductiviteit stijgen,
mensen zijn in staat om productiever te werken. De curve zal naar rechts
verschuiven, je kunt efficiënter producten maken.
b. Er is een toename van werklozen: deze curve gaat wat we zouden kunnen maken
met alle mensen in een land, als het meest efficiënt is. De lijn blijft op hetzelfde punt
maar je gaat op een punt binnen de transformatiecurve zitten, want je maakt niet
maximaal efficiënt gebruik.
c. Nieuwe efficiënte techniek ontstaat: hierdoor stijgt maximale productie in een land
om er door hetzelfde arbeid te leveren er meer geproduceerd wordt, het wordt
efficiënter, de lijn zal naar rechts gaan.
d. Aardbeving verwoest veel productiefaciliteiten: hierdoor zal de totale
productiemogelijkheid in een land dalen, de lijn gaat naar links want de
mogelijkheden worden minder.
Problems (blz. 25):
Probleem 4: De helling met Friday is 20/40= -1/2e voor elke kokosnoot minder ga je een
halve vis omlaag en die met Kwame is 30-60= -1/3e. De meeste alternatieve combinaties
staan op de budgetlijn van Kwame, want deze heeft een steilere helling.
Als ik zou ruilen, dan zou ik de verhouding van 3 voor 1 van Kwame kiezen.
Probleem 5:
a. Deze curve is gebaseerd op de assumptie dat productie van het ene product
afhankelijk is van de hoeveelheid productie van het andere product. Dus als er van
het ene product meer wordt geproduceerd kan er van het andere product minder kan
worden geproduceerd. We gaan ervan uit dat alle productiemiddelen maximaal
worden ingezet, zo efficiënt mogelijk.
b. Als de economie op punt C uit de tabel in het boek is, dan kost het om 2 auto’s meer
te maken, 9 vorkheftrucks , waarvan er minder kunnen worden geproduceerd. Als er
6 vorkheftrucs meer worden geproduceerd kunnen er 2 auto’s minder worden
geproduceerd. De opportunity costs nemen toe naarmate je meer van iets produceert
en daarom is er sprake van een curve.
c. Als er 20 vorkheftrucs en 3 auto’s worden geproduceerd kun je concluderen uit deze
tabel dat er niet optimaal gebruik wordt gemaakt van de productiecapaciteit in het
land, niet alle middelen worden gebruikt want we gaan uit van maximale efficiëntie.
d. Als de productie buiten deze mogelijkheden van de tabel ligt, betekent dat een van de
productiefactoren moet toenemen wil dit mogelijk worden in een land, dit is dus bij de
huidige stand van zaken niet mogelijk.
Probleem 6: Dit moet allemaal getekend worden op papier.
Hoofdstuk 2 boek, questions (blz. 47):
Vraag 3: Privébezit is cruciaal voor marktwerking omdat het mensen motiveert om te
consumeren, met als doel iets in privébezit krijgen, zonder eigendom is er geen stimulatie.
Eigendomsrechten zijn daarom ook cruciaal, zij stimuleren mensen om te consumeren,
waarvoor je een eigendomsrecht terug krijgt. Het kunnen produceren dankzij
eigendomsrechten ontstaat er ook vrije handel en samenwerking met anderen. Zo ontstaat
er een kringloop van goederen en geld en dus marktwerking.
Vraag 5: Probleem Barter:
Geld als een middel van uitwisseling (ruilmiddel) is economisch enorm van belang. Dit maakt
marktwerking mogelijk. Dankzij geld kunnen er goederen en diensten worden uitgewisseld
en kan er een economische kringloop ontstaan. Bij ruilhandel is de economische waarde van
de goederen vaak lastiger te bepalen. Hierdoor behaal je nooit maximale welvaart. Geld is
dus belangrijk om waarde aan goederen mee te geven. Ook lijdt ruil tot hogere
,© Olaf Tijhuis
transactiekosten, het kost meer tijd om te onderzoeken en de waarde te bepalen etc.
‘We want money only to part with it’: de betekenis hiervan is dat we alleen geld willen om het
te gebruiken, het uit te geven. Het is geen doel om geld op zichzelf te hebben, men spaart
het voor een toekomstige uitgave, geld heeft als goed geen functie, je kunt er niks anders
mee dan uitgeven.
Vraag 11:
Op de economische markt zijn consumenten en bedrijven zowel aanbieders als vragers.
Consumenten hebben vraag naar producten maar zij bieden zichzelf aan voor arbeid.
Bedrijven hebben aanbod van producten en vragen arbeid.
Problems(blz. 48):
Probleem 3:
a. Voorbeeld: bedrijven betalen 100 miljard dollar voor de vier productiefactoren (arbeid,
natuur, kapitaal en ondernemerschap). Consumenten (gezinnen) ontvangen 60
miljard in de vorm van loon, 10 miljard in huur en 20 miljard rente. Dan krijgen
gezinnen 10 miljard voor ondernemerschap, dat is winst van de bedrijven en het
enige van de beloning van de productiefactoren die nog ontbreekt in deze vraag.
b. Gezinnen geven 55 miljard uit aan goederen en 45 miljard uit aan diensten. Hoeveel
ontvangen bedrijven in de productenmarkt? Het antwoord is 100 miljard euro van de
goederen die gekocht worden, diensten behoren ook tot de goederenmarkt.
Additionele opgave 1:
Voor beide personen is de rationale keuze om geen nieuw kaartje te kopen. Het kaartje kost
ze dan immers 80 euro. Het gaat niet alleen om het geld dat ze voor het kaartje betalen maar
ook het geld dat ze zijn misgelopen, beiden op andere manieren. Dit verloren geld behoort
ook tot de kosten. Omdat zij dan het dubbele bedrag voor het concert betalen is het niet
rationeel om er heen te gaan. Welke keuze beide heren in het echt maken is moeilijk aan te
geven, hun keuze kan immers beïnvloed worden door emotie omdat zij erg graag naar het
concert willen.
Wel is het zo dat de marginale kosten hetzelfde blijven, het blijft ze elke keer 40 euro kosten,
in de overweging tussen opbrengsten en kosten, de marginale analyse. Maar in totaal heeft
het kaartje ze dan wel 80 euro gekost.
Additionele opgave 2:
- Voorbeeld paragraaf 2.2: Een actueel voorbeeld dat mensen niet alleen denken aan
hun eigenbelang is dat je als arts zonder grenzen naar een ontwikkelingsland kan
gaan, zij offeren zich op voor die mensen.
- Voorbeeld paragraaf 2.3: Een nieuw voorbeeld hiervan is dat de mens wel streeft
naar zoveel mogelijk keuze van computers om te kopen maar soms ook tevreden kan
zijn met een aankoop in een winkel die 4 verschillende soorten aanbiedt, dan bij de
Mediamarkt die er 150 aanbiedt.
- Voorbeeld paragraaf 2.4: Een actueel voorbeeld waarbij mensen genoegen nemen
met voldoende i.p.v. maximaal is bij het uitzoeken van een smartphone. Er is zoveel
keus dat mensen ook genoegen nemen als ze het voldoende vinden i.p.v. dat ze
blijven doorzoeken tot ze het maximale resultaat hebben.
- Voorbeeld paragraaf 2.5: Een actueel voorbeeld in dit geval heeft te maken met de
beschikbaarheidsheuristiek. Je wordt gevraagd hoe groot je de kans acht dat er een
aanslag wordt gepleegd de komende maand. Omdat er veel aanslagen zijn gepleegd
de laatste tijd schat jij deze kans onrealistisch hoog in, op basis van ervaring.
- Voorbeeld paragraaf 2.6: Een huidig voorbeeld hiervan is dat mensen liever nu 500
euro krijgen voor een vakantie dan een volledig verzorgde vakantie ter waarde van
2500 euro over een halfjaar.
, © Olaf Tijhuis
- Voorbeeld paragraaf 2.7: Een actueel voorbeeld dat mensen geen stabiele
voorkeuren hebben is als men aan een boer die last heeft van een plaag vraagt of die
van zijn 6 appelbomen er 2 zeker ziet overleven of 1/3e kans dat alle 6 overleven hij
zal kiezen voor zeker 2. Maar als je hetzelfde alternatief voorlegt als 4 dode bomen of
2/3de kans op 6 dode bomen, hij zal kiezen voor 2/3de kans, wegens de negatieve
vraagstelling.
Bij reclame wordt ook heel veel aan framing gedaan.
- Voorbeeld paragraaf 2.8: Een nieuw voorbeeld dat emoties beslissingen beïnvloeden
is dat mensen spijt proberen te voorkomen, men heeft angst dat men spijt krijgt en op
basis daarvan men een keuze maakt. Bijvoorbeeld als de buurman zijn huis extra laat
beveiligen tegen inbraken doe jij dat dan ook maar omdat als er anders bij jou wordt
ingebroken je spijt krijgt dat jij het niet hebt gedaan. Dit hoeft echter niet rationeel te
zijn.
Opgave actualiteit:
- Verschillend systeem: Nederland hanteert een ander systeem dan de landen België,
Oostenrijk en Spanje. Er zijn een aantal essentiële verschillen aan te geven tussen
deze systemen:
1. Het Nederlandse systeem is vrijwillig, mensen worden alleen donor als zij zich
hier zelf voor vrijwillig aanmelden. In andere landen wordt het automatisch
gedaan als mensen niet reageren op de brieven om nee te zeggen. Hierdoor zijn
er veel meer donoren beschikbaar, omdat mensen ook vaak te lui zijn om het zelf
te doen of zich er niet van bewust zijn. Het komt er dus op neer: In Nederland
moet je JA zeggen als je het wel wilt. In de andere landen wordt ervan uitgegaan
dat je JA zegt tenzij je expliciet NEE wilt.
2. In de drie andere landen worden mensen dus geholpen om donor te worden
doordat ze automatisch ja zeggen, de keuze wordt voor je gemaakt tenzij je dat
niet wil. Voor veel mensen is dit fijner en zullen ze ja zeggen en het levert meer
donoren op.
- Het aantal orgaandonaties is veel hoger in de buitenlandse systemen.
- De keuze kan op de volgende wijze worden verklaard: Aangezien de ja keuze
automatisch wordt gemaakt en mensen minder snel geneigd zijn om nee te zeggen
omdat zij daar moeite voor doen. Mensen willen graag geen moeite doen om wel
donor te worden maar ook niet om nee te zeggen tegen donor worden.
- Een verschil is ook nog een andere cultuur.
Het gaat hier dus om de manier waarop het systeem wordt weergegeven. Ook al zijn de
preferenties tussen verschillende landen gelijk, toch komt er een andere uitkomsten. Dit
heeft te maken met Framing, de manier waarop de keuze wordt weergegeven.
Week 2:
Hoofdstuk 3 (boek blz. 70), questions:
Vraag 1: De wet van de vraag gaat over de vraagcurve: combinaties van prijzen en hoeveelheden van
een goed die een consument in een periode wil kopen. De wet van de vraag houdt in dat hoe hoger
de prijs van het product is, hoe lager de hoeveelheid is die de consument wil kopen. Dit betekent dat
de vraagcurve altijd dalend is, hoe hoger de prijs, hoe minder vraag, dus dalend. Het idee hierachter
is dat bij elke eenheid extra het je minder oplevert, dus je gaat iets minder waarderen naarmate je
meer koopt. Dus als de prijs stijgt ga je het minder waarderen en dus ook minder kopen.