Inleiding
Leren is dat door specifieke ervaringen er duurzame gedragingen/attitudes/gedragstendenties ontstaan
of in ieder geval het vermogen daartoe creëren.
Deze definitie heeft één toelichting en drie kwalificties. De toelichting gaat over dat er een
onderscheid wordt gemaakt tussen de feitelijke gedragsverandering en de potentie om het gedrag te
veranderen. Het gaat over het verschil tussen leren en performantie. Iets kan geleerd worden (er
worden nieuwe associaties gemaakt en de mogelijkheid om je anders te gedragen/op te stellen is
ontstaan), maar het geleerde hoeft niet direct in de performantie (gedrag) tot uiting te komen.
Kwalificaties:
- Rijping. Soms kan gedragsverandering op een bepaald moment vanzelf ontstaan, zonder
specifieke leerervaringen die hiertoe geleid hebben. Verder kunnen leerervaringen pas leiden
tot echt verandering na een bepaalde ontwikkeling. Bijvoorbeeld pas kunnen leren lopen als
het skelet en spierstelsel zijn gevormd om het eigen gewicht te dragen.
- Sommige gedragsveranderingen komen door zaken die moeilijk leerervaringen genoemd
kunnen worden. Bijvoorbeeld bij blind worden, je gaat je anders gedragen, maar je hebt geen
leerervaring gehad om je zo te gedragen. Blind worden is een soort omgekeerde rijping:
ontwikkelingsprocessen die nodig zijn om van ervaringen te kunnen profiteren, komen niet tot
stand/vallen weg. Alle veranderingen die komen door verlies van geestelijke/fysieke
vermogens behoren tot omgekeerde rijping. Dus een eerder vermogen om iets te leren, valt
weg.
- Duurzaamheid. Eenmaal geleerd gedrag kan soms ook weer verdwijnen, terwijl men toch
blijft spreken over leren. Het gedrag blijft in de potentie bestaan, maar het komt niet meer tot
uiting in de performantie. Het aangeleerde gedrag dat via een uitdovingsproces is verdwenen,
is ontleerd. Dit komt vaak met herconditionering weer sneller tot stand dan wanneer het
gedrag eerder nooit is aangeleerd. Iets van het aangeleerde is blijkbaar toch behouden
gebleven en er was dus geen sprake van totale ontlering.
Door leren kan men overleven, want je leert hierdoor over je omgeving: wat is gevaarlijk, wat is veilig
etc. Wel is het leren niet onbegrensd. De biologie beperkt bepaalde vaardigheden/eigenschappen die
verworven kunnen worden:
- Zo heb je bijvoorbeeld intelligentie nodig om iets te leren, maar dit wordt bepaald door
intelligentie (heb je niet per se controle over) en dit geldt ook voor voorkeur, nieuwsgierigheid
en neuroticisme.
- Ook de biologische omstandigheden hebben invloed. Bijvoorbeeld dat je veel makkelijker
leert op jongere leeftijd vanwege plasticiteit van je brein, je vroege ervaringen zijn van
invloed zijn op je ervaringen later. Het geleerde wordt hoogstens vervormd/aangepast door
een latere ervaring. Wat eenmaal geleerd is, is bijna niet te ontleren. Het kan zijn dat iemand
er bijvoorbeeld geen gebruik van maakt, maar de kennis is er dan nog wel. Zo vormen op
dynamische manier iemand zijn vaardigheden, eigenaardigheden en persoonlijkheid: wat
iemand al kent, bepaalt hoe het nieuwe wordt gekend en het nieuwe kan het oude ook
transfomeren. Hoe uitgebreider iemand zijn leervermogen hoe groter het vermogen om zich
aan te passen aan de omgeving en om de omgeving aan te passen aan zijn behoefte. Een groot
leervermogen heeft ook een keerzijde: wat eenmaal geleerd is, is moeilijk te corrigeren.
,CGT veronderstelt dat eerdere leerervaringen van groot belang zijn voor het vormen van
psychopathologie. Nieuwe corrigerende leerervaringen zijn hierbij de kern. Alle psychotherapieën
confronteren pten dan ook met corrigerende leerervaringen.
3.2 Drie leerparadigma’s
- Herhaalde blootstelling aan dezelfde prikkel: habituatie, sensitisatie, latente inhibitie en US-pre-
exposure. Bij het aanbieden/waarnemen van een enkele prikkel en als dit ook nog eens herhaald wordt,
leidt zeker tot leereffecten. Herhaalde blootstelling aan dezelfde prikkel is niet-contingente
prikkelaanbieding. Deze leiden tot habituatie/sensitisatie/latente inhibitie (CS-pre-exposure). US-pre-
exposure/geleerde hulpeloosheid/toughening up behoren tot de niet-contingentie prikkelaanbieding of
het niet-associatief leren. Bij onderzoeken kan je gebruik maken van wat er verbaal vertelt wordt over
pt zijn ervaringen, maar ook wat je aan die pt ziet qua gedrag (dit gaat over respons bij een bepaalde
prikkel). Beide manieren hebben voor- en nadelen. De soorten metingen:
Vaak wordt gebruik gemaakt van de startle respons om leerervaring te meten. Deze meet je
oogknipperreflex en een sprongbeweging met aanspanning van de spieren. Dit wordt gebruikt
om schrik te meten.
Freezing: stoppen met een bepaald gedrag als een prikkel getoond wordt die samengaat met
angst. Dit zijn indices voor angst.
Toename van eten/drinken of je voorbereiden erop (speeksel) en toenadering tot een bepaalde
prikkel (sign-tracking of auto-shaping) worden gebruikt om de positieve gemoedstoestand te
meten.
Oriëntatiereflex is een natuurlijke reflex die in conditioneringsexperimenten gebruikt wordt.
Het bestaande gedrag wordt even gestopt en de aandacht wordt gericht op de
nieuwe/onbekende/onverwacht verschijnende prikkel. De oriëntatiereflex (OR) signaleert dat
een bepaalde prikkel is waargenomen. Het steeds opnieuw aanbieden van de prikkel leidt tot
een afname van de omvang van de OR. (dus eigenlijk bijvoorbeeld een hond die ineens een
deur hoort die dan de aandacht daarop gaat richten, oren gaat spitsen etc.).
Procedure
Bij niet-contingente prikkelaanbieding wordt een proefpersoon dus herhaaldelijk blootgesteld aan een
bepaalde prikkel en er wordt gekeken in hoeverre het gedrag verandert. Afhankelijk van het doel van
het onderzoek, wordt de prikkel ook aangepast in intensiteit, de duur en frequentie:
- Bij habituatie wordt de startle onderzocht waarbij een hard geluid wordt afgespeeld bij een
rustige achtergrond.
- Bij sensitisatie zal dit geluid zich afspelen op een minder rustig achtergrond afspelen.
- Bij US-pre-exposure wordt een prikkel gebruikt die van nature een duidelijke reactie bij een
persoon ontlokt (bijvoorbeeld eten zien leidt tot kwijlen).
- Bij latente inhibitie/CS-pre-exposure wordt een neutrale prikkel gebruikt die van zichzelf geen
andere reactie uitlokken dan de gebruikelijke OR (bijvoorbeeld het belletje)
Bevindingen
Herhaalde blootstelling aan dezelfde prikkel kan leiden tot meerdere effecten. Wanneer pten steeds
blootgesteld zijn aan een lichtbron van een bepaalde intensiteit, is het moeilijker om dezelfde lichtbron
te gebruiken als geconditioneerde stimulus in een experiment voor klassieke conditionering (latente
inhibitie/CS-pre-exposure effect).
, Het blootstellen aan niet-contingente (willekeurige/onvoorspelbare) schokken/andere aversieve
prikkels leidt ertoe dat deze US niet makkelijk meer te gebruiken zijn als onvoorwaardelijke stimulus
als je opnieuw een experiment doet van klassieke conditionering (US-pre-exposure effect).
Verder heb je ook dat proefdieren worden blootgesteld aan beperkt aantal schokken waaraan niet te
ontkomen is en in de tweede fase van het experiment juist wel te ontkomen is. Dieren die in de eerste
fase blootgesteld zijn aan onvermijdbare schokken leren in de tweede fase minder goed de vereiste
ontsnapping en vermijding dan de dieren die de eerste fase niet hebben meegemaakt. Het dier heeft
dus in de eerste fase geleerd dat hij toch niks kan doen om de situatie te veranderen (geleerde
hulpeloosheid).
Het effect van geleerde hulpeloosheid kan ook anders zijn. Als in de eerste fase de schokken in
intensiteit, aantal en duur wordt opgevoerd, kan dit leiden tot dat het dier zich gaat gedragen alsof het
niet wordt geraakt. Ze leren dus hun doelen te bereiken zonder zch te laten tegenhouden door
aversieve stimuli: toughening up. Dit generaliseert makkelijk naar andere aversieve stimulatie.
Voorbehandeling met een fors aantal schokken maakt ratten minder gevoelig voor de negatieve
gedragseffecten van in koud water zwemmen. Het leidt niet alleen maar tot de remmende invloed die
aversieve stimuli hebben op het leren van toenadering, maar heeft ook een extinctievertragend effect.
Wanneer er geen positieve bekrachtiging is, duurt het langer voor de dieren met een voorbehandeling
met toughening up hun gedrag opgeven.
Sensitisatie/habituatie gaan ook samen met herhaalde blootstelling:
- Sensitisatie is dat er bij steeds minder harde geluiden een startle repons naar voren komt. Bij
pten die herhaaldelijk hoge tonen hoorden op een zachte achtergrondruis, daar doofde hun
respons eerder uit dan wanneer hetzelfde geluid toenam en achtergrondruis hard was. Eerste =
habituatie en tweede = sensitisatie.
- Habituatie is prikkelgebonden en generaliseert weinig. Nadat de reactie is gehabitueerd kan
een andere prikkel weer een volledige startle uitlokken. Sensitisatie is wel makkelijk te
generaliseren.
- Sensitisatie en habituatie zijn beiden tijdelijk. Als de stimulatie even niet meer plaatsvindt, zal
het uitdoven. Desondanks wordt het leren genoemd.
Verklaringen
- Habituatie: Soklov. Hij gaat ervan uit dat ieder organisme een soort model opbouwt van de
leeromgeving. Elke prikkel die niet in dit model staat, wordt automatisch met meer aandacht
gereageerd (OR). Wanneer het opgenomen wordt in het model, verliest dit zijn opvallendheid
en zal bij nogmaals optreden, geen extra aandacht meer oproepen. Dan is de prikkel dus
gehabitueerd.
- Dual-process-theorie wil sensitisatie (meer respons) en habituatie (minder respons) verklaren.
Deze theorie stelt dat er twee neurale netwerken zijn die verantwoordelijk zijn voor het
toenemen en afnemen van respons op specifieke prikkels. Beide neurale netwerken worden
geactiveerd bij het zien van een prikkel. Bij overmatig activering van habituatie, zal respons
afnemen en bij sensitisatie activatie wordt meer responsiviteit gezien. Beide systemen zitten
op andere plekken. Habituatie zit in het S-R systeem (reflexboog tussen de sensorische en
motorische zenuw) en sensitisatie aan het state-systeem. Dit laatste is een weerspiegeling van
het algehele arousal niveau. Bij die specifieke prikkel wordt dus het S-R systeem geactiveerd
en dus habituatie, maar niet altijd het state-systeem. Sensitisatie gaat pas een rol spelen als pt