KENNISEXAMEN
PARAVETERINAIR
SAMENVATTING
2022/2023
1
,Inhoudsopgave
Heeft kennis van branche-specifieke wet- en regelgeving ...................................................................... 4
Kennis van en inzicht in de wet dieren ................................................................................................ 4
Kennis van en inzicht in het Veterinair tuchtcollege ........................................................................... 9
Kennis en inzicht in maatregelen/ regelgeving rondom veiligheid ................................................... 10
Stralings- en veiligheidsmaatregelen bij het werken met röntgenstraling ........................................ 10
Heeft kennis van de voortplanting van dieren ...................................................................................... 14
Heeft kennis van en inzicht in de voortplantingscyclus ..................................................................... 14
Heeft inzicht in het beïnvloeden van de voortplantingscycli............................................................. 20
Heeft kennis van algemene biologie van dieren: inwendige hoofdkenmerken: spijsvertering, functie
organen, werking organen (hond, kat, konijn, cavia, fret, paard, rund, schaap/geit, kip) .................... 25
Heeft kennis en inzicht van de topografische anatomie ................................................................... 25
Heeft kennis van en inzicht in de anatomie en fysiologie van het digestiestelsel ............................. 27
Heeft kennis van en inzicht in de anatomie en fysiologie van het locomotie-apparaat.................... 36
Heeft kennis van en inzicht in de anatomie en fysiologie van het respiratieapparaat ...................... 45
Heeft kennis van en inzicht in de anatomie en fysiologie van het circulatieapparaat ...................... 50
Heeft kennis van en inzicht in de anatomie en fysiologie van de huid.............................................. 57
Heeft kennis van en inzicht in de anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel ............................... 62
Heeft kennis van en inzicht in de anatomie en fysiologie van het urogenitaal stelsel ...................... 66
Heeft kennis van en inzicht in de anatomie en fysiologie van het hormoonstelsel .......................... 77
Heeft kennis van diergezondheid: (meldingsplichtige) ziektes en bijbehorende acties,
entingsschema’s, afwijkingen en zoönosen .......................................................................................... 83
Kennis van en inzicht in de volgende meldingplichtige ziektes: ........................................................ 83
Kennis en van en inzicht in vaccinatieschema’s van hond, kat, konijn, fret en paard ....................... 89
Kennis van vrijwillige en verplichte bestrijdingsprogramma’s van rund en varken........................... 95
Kennis van en inzicht in de volgende zoönosen van gezelschapsdieren: .......................................... 96
Kennis van en inzicht in de volgende zoönosen bij landbouwhuisdieren: ...................................... 106
Heeft kennis van geboorteproces/- omstandigheden: basiskenmerken (hond, kat, cavia, paard, rund,
schaap/geit) ......................................................................................................................................... 110
Kennis van en inzicht in de fases van het normale geboorteproces ............................................... 110
Heeft kennis van het geboorteproces/- omstandigheden: afwijkingen en bijbehorende acties (hond,
kat, cavia, paard, rund, schaap/geit) ................................................................................................... 120
Heeft bij een afwijkend geboorteproces kennis van en inzicht in: .................................................. 120
Heeft bij een afwijkend geboorteproces kennis van en inzicht in: .................................................. 126
Heeft kennis van ehbo van dieren: herkent spar en crash .................................................................. 128
Kennis van het algemeen klinisch onderzoek van hond en kat ....................................................... 128
Kennis van spoedonderzoek bij hond en kat: SPAR en CRASH ........................................................ 133
2
,Heeft kennis van dierziektes en aandoeningen ................................................................................... 140
Kennis van algemene pathologische termen en hun Latijnse benamingen .................................... 140
Kennis van en inzicht in algemene ziektesymptomen ..................................................................... 140
Kennis van onderstaande ziektes: ................................................................................................... 148
Kennis van en inzicht in de endoparasieten: ................................................................................... 159
Kennis van en inzicht in de volgende ectoparasieten bij hond, kat, cavia, konijn: .......................... 169
Heeft kennis van microbiologische hygiëne ........................................................................................ 172
Kennis van en inzicht in het reinigen en desinfecteren van ruimtes: .............................................. 172
Inzicht in persoonlijke hygiëne: ....................................................................................................... 173
Kennis van en inzicht in steriliteit in de operatieruimtes: ............................................................... 174
Heeft kennis van branchespecifieke wet- en regelgeving.................................................................... 178
Kennis van de specifieke paraveterinaire handelingen volgens de regeling diergeneeskundigen .. 178
Heeft kennis van anesthesie, werking en toepassing .......................................................................... 182
Kennis van de werking van de volgende middelen in de gezelschapsdierenpraktijk ...................... 182
Kennis en inzicht in de anesthesie................................................................................................... 182
Kennis en inzicht in de werking van het anesthesieapparaat en verschillende systemen .............. 184
Keuze maken uit de verschillende inhalatieanesthesie-systemen en gasflowberekeningen .......... 184
Aangeven waarvoor de volgende monitoringsapparatuur dient, hoe de apparatuur moet worden
aangesloten en wat de apparatuur meet ........................................................................................ 188
Inzicht in te nemen acties bij een anesthesie.................................................................................. 189
Kennis van en inzicht in pijnbestrijding preoperatief, tijdens operatie en postoperatief ............... 192
Heeft brede kennis van dierziektes en aandoeningen ........................................................................ 195
Kan pijn herkennen bij hond, kat, paard en konijn .......................................................................... 195
Kan gedrag van een ziek dier herkennen bij hond, kat, paard, konijn............................................. 196
Kan de eigenaar adviseren over veel voorkomende gedragsproblemen bij hond en kat ............... 197
Kent de belangrijkste eigenschappen van de volgende dieetvoedingen en ondersteunende
voedingen ........................................................................................................................................ 200
Kent de belangrijkste eigenschappen van de volgende specifieke voedingsmiddelen: .................. 204
Kennis van speciale voedingsstoffen in dieetvoer: .......................................................................... 206
Kennis van en inzicht in laboratoriumonderzoeken in relatie tot de veronderstelde ziekte of
aandoening ...................................................................................................................................... 207
Inzicht in het maken van röntgenfoto’s en kan de kwaliteit van de opname beoordelen .............. 224
Kennis van en inzicht in medicijnleer in relatie tot de veronderstelde ziekte of aandoening ........ 232
Kan EHBO toepassen ........................................................................................................................... 238
Kan advies geven en weet hoe te handelen bij de volgende spoedgevallen: ................................. 238
Kan de volgende spoedgevallen herkennen en hier advies over geven aan de eigenaar: .............. 253
3
, Heeft kennis van branche-specifieke wet- en regelgeving
Kennis van en inzicht in de wet dieren
Opiumwet = de wet die regels beschrijft voor de bewustzijnsbeïnvloedende middelen.
Onder de Opiumwet vallen de bewustzijnsbeïnvloedende diergeneesmiddelen.
De middelen onder deze wet zijn ingedeeld in twee lijsten
I. Harddrugs
Je vindt op deze lijst de opiaten en andere sterk werkzame en/of verslavende middelen.
Bijv. methadon en sufentanil
II. Softdrugs: hennepproducten, een aantal barbituraten en benzodiazepines
IIa1: bijv. Buprenorfine, Pentobarbital
IIa2: bijv. Diazepam (benzodiazepines)
IIb (hennepproducten)
Voor stoffen die onder lijst IIa2 en IIb vallen, gelden minder strenge regels
Voor geneesmiddelen onder lijst I en lijst IIa1 gelden de volgende regels:
1. De middelen moeten in een afgesloten kast te worden bewaard, die alleen open mag als er
een dierenarts aanwezig is
2. De dierenarts houdt een aparte administratie bij waarin de volgende gegevens staan:
• De ontvangst
• De herkomst
• De bestemming
• De aflevering
• De toediening
• Eventuele vernietiging
• Eventuele verwerking
3. Een ontvangstbewijs moet binnen 3 werkdagen ondertekend teruggestuurd worden
4. De pakbonnen moeten 6 jaar bewaard blijven
5. Voor het gebruik van elk middel dat onder de Opiumwet valt, moet een volledig opiumrecept
worden geschreven
Voor de geneesmiddelen die onder IIa2 en IIb1 vallen gelden niet al deze regels. Er hoeft geen
speciale administratie te worden bijgehouden, de middelen hoeven niet in de opiatenkast te worden
bewaard en ook de pakbonnen hoeven geen 6 jaar te worden bewaard.
Voorbeelden in opiatenkast: Buprecare, Ketamine, Euthasol, Comfortan
Kanalisatie = de manier/weg waarop diergeneesmiddelen bij de diereigenaar en het dier terecht
komen.
4