Lesstof / Week 1 / Verenigingsrecht
Het lidmaatschap
Essentie van het lidmaatschap, rechten en verplichtingen
Lidmaatschapsverhouding
Een vereniging heeft uit haar aard leden. De lidmaatschapsverhouding wordt bepaald door de wet, de
statuten, de bevoegdelijk genomen besluiten van de vereniging en de redelijkheid en billijkheid. De
vereniging is in vele gevallen maatschappelijk een eigen grootheid. Zij is een organisatie voor een
bepaald doel. Het onderscheid met de stichting is dat de lidmaatschapsverhouding voor de vereniging
essentieel is. De inhoud van de lidmaatschapsverhouding wordt in de eerste plaats bepaald door de wet
en door de statuten. Daarnaast, voor zover de statuten dit toelaten, door besluiten. Ook de redelijkheid
en billijkheid bepalen mede de lidmaatschapsverhouding.
Leden (met stemrecht) en andere betrokkenen (zonder stemrecht)
In het systeem van de wet is wezenlijk voor het lidmaatschap, dat het lid zeggenschapsrecht in de
vereniging heeft. Aan het lidmaatschap is stemrecht verbonden. De vereniging kan naast ‘echte’ leden
aangeslotenen hebben aan wie geen zeggenschapsrecht in de vereniging toekomt, maar van wie de
rechten en verplichtingen tegenover de vereniging voor het overige min of meer gelijk zijn aan de
rechten en verplichtingen van leden.
De vereniging is een democratisch ingerichte ledenorganisatie en hier ligt het verschillen tussen
vereniging en stichting. Krachtens de wet heeft ieder lid toegang tot de algemene vergadering en heeft
ieder daar (ten minste) één stem (art 2:38 lid 1 BW). Dit impliceert dat een lid vergaderrecht heeft.
Tussen de vereniging en andere betrokkenen bestaat een contractuele verhouding in plaats van een
institutionele lidmaatschapsverhouding. De bepalingen uit Boek 2 BW omtrent lidmaatschap gelden
niet voor deze betrekking. Ook de rechten en verplichtingen van leden en aangeslotenen tegenover de
vereniging kunnen, met uitzondering van het zeggenschapsrecht, gelijk zijn. De grondslag is echter
verschillend. Bij de leden is dat de lidmaatschapsverhouding en bij de aangeslotenen de contractuele
verhouding.
Leden zonder stemrecht?
In de literatuur wordt wel verdedigd dat een vereniging naast gewone leden die de voltallige
lidmaatschapsrechten hebben, ook leden zonder zeggenschapsrecht kan hebben. Deze leden zouden
niettemin leden zijn zodat de wettelijke bepalingen over verkrijging en einde lidmaatschap ook voor
hen zouden gelden.
Rechten verbonden aan het lidmaatschap
Naast het stem- en vergaderrecht verbindt de wet geen andere rechten aan het lidmaatschap. Al naar
gelang het doel en de aard van de activiteiten van de vereniging zullen de organisatierechtelijke regels
rechten toekennen aan de leden, maar dit kan ook plaatsvinden door middel van een besluit van een
orgaan. Uit de statuten en reglementen van een vereniging zijn de rechten van de leden kenbaar.
Een statutaire basis is overigens geen vereiste voor het rechtsgeldig toekennen van rechten aan leden.
Een besluit van het bestuur of de algemene vergadering daartoe kan ook volstaan. In verband met de
kenbaarheid van de rechtspositie van leden, verdient opname van de rechten in statuten of reglementen
wel de voorkeur.
Rechten verbonden aan lidmaatschap; rechten uit ledencontracten
Voor zover uit de statuten niet het tegendeel voortvloeit, kan de vereniging ten behoeve van haar leden
rechten bedingen (art 2:46 eerste zin BW). Het bedingen van rechten door een vereniging ten behoeve
,van haar leden komt in de praktijk regelmatig voor. De vereniging gaat een overeenkomst aan,
bijvoorbeeld met een winkelier of een schouwburg en bedingt dat aan haar leden bepaalde kortingen of
reducties worden verleend. Een dergelijke overeenkomst wordt ook wel aangeduid met de term
ledencontract. Het bedingen van rechten vereist geen statutaire grondslag.
Vordering tot nakoming rechten uit ledencontract
De vereniging kan van de wederpartij nakoming vorderen van bedongen rechten jegens haar leden en
kan van de wederpartij schadevergoeding aan een lid vorderen, tenzij het lid zich daartegen verzet. Zie
art 2:46 tweede zin BW. Het lid en ook de vereniging kunnen nakoming vorderen. Bij verschil van
mening tussen vereniging en lid prevaleert de wil van het lid. De vereniging kan niet alleen nakoming
maar ook schadevergoeding vorderen. De vereniging treedt niet namens het lid op, maar uit eigen
hoofde. Zij geldt als materiële procespartij. Het gaat om door het lid geleden schade die dan ook aan
het lid moet worden betaald.
Verplichtingen verbonden aan lidmaatschap; jegens vereniging
Aan het lidmaatschap van een vereniging zijn gewoonlijk rechten en verplichtingen verbonden.
Omtrent verbintenissen, dat wil zeggen vermogensrechtelijke verplichtingen, bepaalt de wet dat zij
slechts bij of krachtens de statuten aan het lidmaatschap kunnen worden verbonden (art 2:34a BW). In
titel 2 van Boek 2 BW wordt geen enkele lidmaatschapsverplichting genoemd. De verplichtingen van
leden ten opzichte van de vereniging gaat het om prestaties waartoe de leden uit hoofde van hun
lidmaatschap gehouden zijn. De verplichting zal veelal bestaan uit financiële bijdragen, zoals
contributie. Andere verplichtingen van meer bedrijfseconomische aard kunnen bijvoorbeeld zijn het
verrichten van bepaalde leveranties of diensten aan de vereniging of het zich onthouden van bepaalde
(concurrerende) activiteiten. Daarnaast bestaan ook organisatorische verplichtingen, zoals
geschillenbeslechting, arbitrage en bindend advies.
Een statutaire grondslag is niet nodig voor vergoedingen die de vereniging vraagt voor het gebruik van
bepaalde zaken van de vereniging waartoe het lid niet verplicht is. Denk bijvoorbeeld aan de regeling
van een tennisvereniging dat de leden voor introductie van niet-leden een bepaald bedrag moeten
betalen.
Verplichtingen verbonden aan lidmaatschap; jegens medeleden
Het lidmaatschap kan ook rechten en verplichtingen tussen de leden onderling meebrengen. Indien de
onderlinge verplichting vermogensrechtelijk van aard is, zoals de verplichting tot het zich onthouden
van concurrerende gedragingen, is een statutaire basis vereist op grond van art 2:34a BW. Betreft het
echter een niet-vermogensrechtelijke verplichting dan is een statutaire basis niet nodig, zo volgt uit art
2:34a BW gelezen in samenhang met art 2:27 lid 4 sub c BW. Het zal bij onderlinge verplichtingen
veelal gaan om voorschriften die het gedrag tussen de leden reguleren.
Verplichtingen verbonden aan lidmaatschap; jegens derden
Naast verplichtingen ten opzichte van de vereniging of medeleden kent de wet in art 2:46 BW de
mogelijkheid van het opleggen van verplichtingen aan haar leden ten opzichte van personen of
instanties die buiten het verenigingsverband staan. Deze verplichtingen vloeien voort uit
overeenkomsten die de vereniging met deze derden aangaat.
Statutaire basis verplichtingen van leden jegens derden
De wet eist voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de leden een uitdrukkelijke bepaling in
de statuten. De aard van de verplichting moet daarbij worden vermeld. Uit de gebondenheid aan de
statuten volgt voor de leden de gebondenheid aan een ledencontract. De vereniging heeft niet een
algemene bevoegdheid om de leden te binden. Dit moet uitdrukkelijk in de statuten zijn bepaald. Art
2:46 BW.
,Bevoegdheid aangaan verplichtingen van leden jegens derden
De bevoegdheid van de vereniging om ten laste van de leden verplichtingen aan te gaan, kan in de
statuten nader worden geregeld. De statuten kunnen bijvoorbeeld bepalen dat voor het aangaan van
verplichtingen ten laste van de leden goedkeuring van de algemene vergadering is vereist. De
statutaire bepaling die goedkeuring eist, brengt mee dat het bestuur niet autonoom dergelijke
verplichtingen ten laste van de leden kan aangaan. Zonder de goedkeuring van de algemene
vergadering komt er geen ledencontract tot stand waaruit verplichtingen voor de leden voortvloeien.
Bepalen de statuten niets omtrent enige bevoegdheid van de algemene vergadering ter zake, dan komt
de bevoegdheid om te besluiten tot het aangaan van een ledencontract toe aan het bestuur.
Reikwijdte gebondenheid aan verplichtingen jegens derden
De binding van de leden door middel van een ledencontract kan niet zover gaan, dat een door het lid in
strijd met het beding aangegane overeenkomst rechtskracht zou missen. De leden worden op grond
van art 2:46 BW gebonden aan de verplichtingen die de vereniging te hunnen laste aangaat. Indien een
lid echter in strijd hiermee zelf contracteert, is deze overeenkomst geldig.
Aansprakelijkheidsverplichting jegens vereniging of derden
De leden van de vereniging zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor de verbintenissen van de
vereniging. De statuten kunnen ter zake geen of slechts beperkte afwijkende bepalingen bevatten. De
enige manier waarop leden jegens derden aansprakelijk kunnen zijn is door borgstelling of door
hoofdelijke aansprakelijkstelling.
Karakter van statutaire verbintenissen
De lidmaatschapsverhouding is niet een contractuele betrekking, maar een rechtsbetrekking van eigen
aard. Statutaire verbintenissen worden daardoor in beginsel niet door het algemene verbintenissenrecht
beheerst. De verhouding wordt niet beheerst door hetgeen partijen overeenkomen, maar door het
(objectieve) verenigingsrecht.
De verhouding uit hoofde van redelijkheid en billijkheid
De verhouding van de vereniging tot de leden en de onderlinge verhouding van de leden wordt naast
hetgeen hieromtrent in de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging is geregeld, beheerst
door redelijkheid en billijkheid (art 2:8 BW).
Toetreding tot de vereniging
Lidmaatschapsverhouding tussen vereniging en toetredend lid
De lidmaatschapsverhouding tussen een bestaande vereniging en een toetredend lid ontstaat door een
tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden
toegepast. De lidmaatschapsverhouding tussen vereniging en oprichter ontstaat door de
oprichtingshandeling; tussen vereniging en later toetredende leden door de toetreding. Deze toetreding
draagt een dubbel karakter. Enerzijds een overeenkomst met de vereniging (die wel moet worden
onderscheiden van de obligatoire overeenkomsten zoals koop) en anderzijds een onderwerping aan het
verenigingsverband.
Uitgangspunt: bestuur besluit over toetreding
Over de toetreding van een lid tot de vereniging besluit het bestuur; bij niet toelating kan de algemene
vergadering alsnog tot toelating besluiten (art. 2:33 BW). Deze wettelijke regels gelden, tenzij de
statuten anders bepalen. Een afwijkende statutaire regeling is echter slechts van kracht, indien de
statuten op schrift zijn gesteld (art. 2:52 BW).
Omtrent de toelating van leden geeft de wet slechts voorzieningen van regelend recht. De statuten
kunnen hiervan vrijelijk afwijken, mits de statuten op schrift zijn gesteld. Een afwijkende regeling die
, enkel in een reglement is opgenomen, volstaat niet. Volgens de wettelijke regel beslist het bestuur over
toelating. Voor toelating is dus een bestuursbesluit nodig. Een formeel bestuursbesluit is echter niet
vereist. Ook uit andere feiten en omstandigheden kan voortvloeien dat het bestuur leden heeft
toegelaten.
Bij weigering van het lidmaatschap door het bestuur kan de algemene vergadering alsnog tot toelating
besluiten. e aanvrager kan niet krachtens de wet eisen, dat de algemene vergadering een oordeel over
zijn aanvraag geeft. De algemene vergadering is echter wel bevoegd tot toelating van de afgewezen
aanvrager te besluiten; dit ook indien de aanvrager zich niet tot de algemene vergadering wendt.
De statuten kunnen een andere regeling geven. Zo kunnen de statuten bepalen, dat uitsluitend het
bestuur of uitsluitend de algemene vergadering over de toelating beslist. Ook kunnen zij bepalen, dat
bij weigering door het bestuur beroep op de algemene vergadering mogelijk is.
Het besluit van het bestuur of van de algemene vergadering tot toelating is een besluit in de zin van
art. 2:14-16 BW en is tevens tegenover het aspirant-lid de aanvaarding van zijn aanbod om lid te
worden. De wet spreekt van de beslissing over toelating door het bestuur of door de algemene
vergadering. De toelating kan statutair aan een andere instantie worden opgedragen, bijvoorbeeld aan
een ballotagecommissie. Het besluit van deze commissie bindt de vereniging en is daarmee een besluit
van een orgaan als bedoeld in art. 2:14 BW en 2:15 BW.
Criteria voor toelating leden
In de statuten of in een reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden
worden gesteld. Met het recht is niet in strijd, dat slechts mannen of vrouwen, gehuwden of
ongehuwden, Nederlanders of vreemdelingen lid van een bepaalde vereniging kunnen zijn.
Het discriminatieverbod uit de Algemene wet gelijke behandeling, in het bijzonder art. 7 lid 1 sub c
AWGB, kan wel een rol spelen bij toelating tot een vereniging. Die bepaling verbiedt namelijk het
maken van onderscheid op grond van bepaalde identiteitskenmerken bij het aanbieden van of verlenen
van toegang tot goederen of diensten door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van
volkshuisvesting, welzijn, gezondheidszorg, cultuur of onderwijs. Het kan bijvoorbeeld gaan om
onderscheid naar ras of geslacht, waarbij onder het laatste ook wordt verstaan discriminatie in verband
met genderidentiteit.
De vereniging (haar hiertoe bevoegde orgaan) mag in beginsel zelf bepalen wie wordt toegelaten als
lid. Aan haar moet bij het voeren van het toelatingsbeleid een zekere marge worden gelaten. Onder
bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap echter in strijd zijn met hetgeen
volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. In het bijzonder denke men aan
gevallen waarin het aspirant-lid een groot belang heeft bij het verkrijgen van het lidmaatschap,
bijvoorbeeld in verband met de beroepsuitoefening, en een redelijke grond voor weigering ontbreekt.
Statutaire kwaliteitseisen voor lidmaatschap
In de praktijk komen kwaliteitseisen voor bij bijvoorbeeld beroepsorganisaties; slechts beoefenaren
van een bepaald beroep kunnen lid van de vereniging worden. Ook door andere verenigingen kunnen
kwaliteitseisen aan de leden worden gesteld.
In de statuten van een vereniging kan worden opgenomen dat ‘leden slechts kunnen zijn’ personen die
een nader omschreven beroep uitoefenen of aan een bepaalde kwalificatie voldoen. Dergelijke
kwaliteitseisen komen voor bij onder meer branche- of beroepsverenigingen, maar ook bij andere
verenigingen. Het besluit tot toelating van een persoon die niet voldoet aan de statutaire vereisten van